LogoMIC 70
  • Algemene instructies
    • Levering controleren
    • Leveringsomvang
      • MIC 70
    • Garantie
    • Toebehoren en reserveonderdelen
  • Reglementair gebruik
    • Te voorzien fout gebruik
    • Restrisico's
  • Milieubescherming
    • Afvalverwijdering
    • Afvalverwijdering van het uitgediende voertuig
  • Veiligheidsinstructies
    • Gevarenniveaus
    • Algemene veiligheidsinstructies
    • Veiligheidsinstructies voor het rijden
    • Veiligheidsinstructies dieselmotoren
    • Aanvullende veiligheidsinstructies voor motoren met dieselpartikelfilter
    • Veiligheidsinstructies voor het afladen en het transport
    • Veiligheidsinstructies m.b.t. het onderhoud
    • Aanvullende veiligheidsinstructies voor het gebruik
    • Symbolen op het voertuig
    • Positie van de waarschuwingssymbolen
    • Veiligheidsinrichtingen
      • Hoofdschakelaar
      • Startblokkering MIC 70
      • Stoelcontactschakelaar MIC 70
      • Parkeerrem automatisch
      • Bestuurderscabine
  • Batterijen / oplaadapparaten
    • Symbolen waarschuwingsinstructies
    • Veiligheidsinstructies
    • Maatregelen voor onbedoeld vrijkomen van zwavelzuur.
  • Machineoverzicht
    • Aanzicht van voren
      • Frontkrachttiller
      • Opnameframe voor
    • Aanzicht zijkant
    • Aanzicht achter
      • Opnameframe achter
    • Hydraulische en elektrische aansluitingen
      • Aansluitingen frontaanbouwapparaat MIC 70
      • Aansluitingen achteraanbouwapparaat MIC 70
    • Hoofdschakelaar
    • Bestuurderscabine
      • Deuren
      • Nooduitgang
      • Noodhamer
      • Binnenverlichting
      • Schakelaars
      • Radio
      • Verwarming, ventilatie, airconditioning
      • Controlelampjes plafondconsole
    • Multifunctionele indicatie/display MIC 70
      • Waarschuwings- en controlelampjes
      • Displayinstellingen MIC 70
      • Taal instellen MIC 70
      • Instellingen werkmodus
        • Werkmodus
    • Voetruimte met pedalen
      • Rijpedaal
      • Parkeerrem
      • Rempedaal MIC 70
      • Inchpedaal
    • Multischakelaar aan het stuurwiel
    • Bedieningsconsoles
      • Bedieningsconcole voor MIC 70
        • Joystick
        • Bedieningshendel
      • Bedieningsconcole midden MIC 70
        • Keuzeschakelaar voor hydraulische PTO
      • Bedieningsconsole achter MIC 70
        • Contactslot
      • Neerlaatsnelheid van de frontkrachttiller instellen
      • Ontlasting aanbouwapparaat en trillingsdemping (optioneel)
  • Inbedrijfstelling
    • Hoofdschakelaar inschakelen
    • Veiligheidscontrole
    • Bestuurdersstoel instellen (standaardstoel)
    • Bestuurdersstoel instellen (comfortstoel, optioneel)
    • Stuurwielpositie instellen
    • Tanken
  • Werking
    • Rijprogramma's
      • <Transportmodus snel>
      • <Transportmodus langzaam>
      • <Werkmodus>
      • <Kruipmodus>
    • Voetruimte met pedalen
      • Rijpedaal
      • Parkeerrem automatisch
      • Rempedaal MIC 70
      • Inchpedaal
    • Rijden
      • Motor starten MIC 70
      • Tempomaat
      • Rijrichting kiezen
      • Rijden
      • Stoppen
    • Voertuig parkeren
    • Frontkrachttiller
      • Neerlaatsnelheid van de frontkrachttiller instellen
      • Ontlasting aanbouwapparaat en trillingsdemping (optioneel)
      • Frontkrachttiller bedienen
        • Zweefstand
  • Aanbouwapparatuur
    • Aanbouwapparaten aan het voertuig koppelen
    • Het voertuig ballasten
      • Berekening van de minimum ballast voor bij aanbouwapparatuur achterop
      • Berekening van de minimum ballast achterop bij frontaanbouwapparatuur
      • Berekening van de daadwerkelijke voorasbelasting
      • Berekening van het werkelijke totale gewicht
      • Berekening van de daadwerkelijke achterasbelasting
    • Aanbouwmogelijkheden vooraan
      • 3-puntsopname (optioneel)
      • Aanbouwapparaat aan 3-puntsopname monteren
      • 4-puntsopname (optioneel)
      • Aanbouwapparaat aan 4-puntsopname monteren
      • Aanbouwapparaat aan de 4-puntsopname demonteren
      • Opnameframe voor
    • Aanbouwmogelijkheden op de achterwagen
      • Aanbouwframe met kipfunctie (optie)
      • Aanbouwmogelijkheden aan het aanbouwframe
      • Bevestiging instellen
      • Aanbouwapparaat aan het voertuig aanbrengen
      • Aanbouwapparaat aan het voertuig verwijderen
    • Aanbouwmogelijkheden achteraan
      • Opnameframe achter
      • Aanhangerkoppeling
  • Transport
    • Voertuig verladen
      • Transportbeveiliging op het knikscharnier aanbrengen
      • Voertuig borgen
    • Voertuig wegslepen
      • Sleepoog aanbrengen
      • Hydraulische remcilinder lossen
      • Bypassventielen openen
  • Opslag
  • Onderhoud
    • Algemene veiligheidsinstructies
    • Servicelampje
    • Onderhoudstermijnen
    • Onderhoudsschema voertuig (door klant uit te voeren)
    • Smeerschema
    • Onderhoudswerkzaamheden voorbereiden
    • Onderhoudswerkzaamheden
      • Aanbouwframe optillen
      • Bekledingen/afdekkingen
      • Zijafdekkingen
      • Voorste afdekking
      • Radiateurbeschermrooster
      • Accu uitbouwen/inbouwen
        • Accu uitbouwen
        • Accu inbouwen
      • Accu laden
      • Wiel verwisselen
      • Motoroliepeil controleren
      • Motorolie bijvullen
      • Motorolie en motoroliefilter vervangen
      • Brandstofsysteem ontluchten
      • Peil hydraulische olie controleren en hydraulische olie bijvullen
      • Koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen
      • Koelvloeistof in de radiateur bijvullen
      • Luchtfilter reinigen en vervangen MIC 70
      • Stoffilter cabine van buiten vervangen
      • Stoffilter cabine van binnen vervangen
      • Stoffilter achter de bestuurdersstoel vervangen
    • Reiniging
      • Voertuig reinigen
      • Radiateureenheid reinigen
    • Zekeringen MIC 70
  • Regeneratieproces MIC 70
    • Beschrijving regeneratie
    • Regeneratie <Automatisch>
    • Regeneratie <Level 1>
    • Regeneratie <Level 2>
    • Regeneratie <Level 3>
    • Regeneratie <Level 4>
    • Regeneratie <Level 5>
    • Regeneratie <Parked Level>
  • Hulp bij storingen
    • Storingen met indicatie MIC 70
      •  

        + code P0217


      •  

        Code P0217


    • Storingen zonder indicatie
      • Voertuig kan niet worden gestart
      • Motor loopt onregelmatig
      • Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam
      • Bedrijfsstoringen met hydraulisch bewegende delen
    • Foutmeldingen gecodeerd
  • Reserveonderdelenlijst
    • Zekeringen
  • Technische gegevens
    • Bandenuitrusting

      MIC 70

      59681920 (02/21)

      Algemene instructies

      Levering controleren

      Meld bij de overdracht van het voertuig gebreken en transportschade meteen aan uw dealer of verkoopvestiging.

      Leveringsomvang

      MIC 70

      • Apparaatdrager met Kubota dieselmotor 48,0 kW, hydrostatische rijaandrijving en dieselpartikelfilter (DPF).

      Garantie

      In elk land gelden de garantievoorwaarden die door onze verantwoordelijke verkoopmaatschappij zijn uitgegeven. Mogelijke storingen aan uw apparaat verhelpen we binnen de garantieperiode gratis, voor zover een materiaal- of fabricagefout de oorzaak is. Als u gebruik wilt maken van de garantie, neemt u met uw aankoopbon contact op met uw distributeur of de dichtstbijzijnde geautoriseerde klantenservice.

      (adres zie achterzijde)

      Toebehoren en reserveonderdelen

      Gebruik alleen origineel toebehoren en originele reserveonderdelen. Deze garanderen een veilige en storingsvrije werking van het apparaat.

      Informatie over toebehoren en reserveonderdelen vindt u onder www.kaercher.com.

      Reglementair gebruik

      Dit voertuig is geschikt voor het gebruik met verschillende aanbouwapparaten alsook voor het trekken van aanhangers. De maximaal te trekken aanhanglast is op het typeplaatje aangegeven en mag niet worden overschreden.

      Dit voertuig is uitsluitend voor het gebruik in de landbouw, het verzorgen van plantsoenen en installaties alsook voor de winterdienst bestemd.

      Met het voertuig mogen geen plantenbeschermingsmiddelen worden aangebracht.

      Voor het gebruik op de openbare weg moet het voertuig aan de nationaal geldende richtlijnen voldoen.

      Er mogen alleen door KÄRCHER vrijgegeven aanbouwapparaten worden gebruikt.

      KÄRCHER kan niet aansprakelijk worden gesteld voor ongevallen of storingen van niet vrijgegeven aanbouwapparaten. Gebruiksaanwijzing van het aanbouwapparaat van de fabrikant in acht nemen.

      Neem voor het gebruik van het voertuig de gebruiksaanwijzing grondig door en maak u met de bedieningsinrichtingen en de overige uitrusting vertrouwd.

      Gebruik het voertuig alleen volgens de bestemming, zoals in deze gebruiksaanwijzing weergegeven en beschreven.

      Tot het reglementaire gebruik behoort ook het in acht nemen van het voorgeschreven onderhoud.

      Het voertuig en de aanbouwapparaten mogen alleen door personen worden gebruikt, onderhouden en gerepareerd die hiermee vertrouwd zijn en over de hiermee gepaard gaande gevaren geïnstrueerd zijn.

      Neem de algemene veiligheidsvoorschriften en voorschriften inzake ongevallenpreventie van de wetgever in acht. Neem andere geldige veiligheidstechnische, arbeidsgeneeskundige en wegverkeersrechtelijke regels in acht.

      Het bedieningspersoneel moet:

      • lichamelijk en geestelijk geschikt zijn.

      • over het gebruik van het voertuig en de aanbouwapparaten geïnstrueerd zijn.

      • voor het begin van het werk deze gebruiksaanwijzing alsook de gebruiksaanwijzingen van aanbouwapparaten of getrokken apparaten gelezen en begrepen hebben.

      • de geschiktheid voor het besturen van het voertuig tegenover de ondernemer aangetoond hebben.

      • door de ondernemer voor het besturen van het voertuig aangewezen zijn.

      Te voorzien fout gebruik

      Elk gebruik dat niet reglementair is, is niet toegestaan. Voor gevaren die door het niet toegestane gebruikt ontstaan, is de gebruiker verantwoordelijk.

      Het gebruik voor andere doeleinden dan in deze handleiding beschreven is verboden.

      Het transporteren van personen op het voertuig, het laadvlak of op aanbouwapparaten is niet toegestaan.

      Aan het voertuig mogen geen veranderingen worden aangebracht.

      Restrisico's

      Ondanks reglementair gebruik en naleving van alle aanwijzingen is een restrisico niet uit te sluiten.

      WAARSCHUWING

      Gevaar door menselijk fout gedrag

      Wijs personen die zich in de zone van het voertuig en de aanbouwapparaten bevinden op deze gevaren en de veiligheidsinstructies in deze gebruiksaanwijzing.

      WAARSCHUWING

      Gevaar door storingen

      Wijs personen die zich in het zone van het voertuig en de aanbouwapparaten bevinden erop bijzonder aandachtig te zijn om bij eventuele storingen, een incident, een uitval enz. onmiddellijk te kunnen reageren.

      Gevaren kunnen zijn:

      1. Onverwachte bewegingen van de aanbouwapparaten en van het voertuig.

      2. Lekken van bedrijfsstoffen door lekkages, breuk van leidingen en reservoirs e.d.

      3. Remmen door ongunstige bodemomstandigheden, zoals hellingen, gladheid, oneffenheid of slecht zicht enz.

      4. Vallen, struikelen e.d. bij het bewegen op het voertuig, vooral bij natheid.

      5. Vuur en explosiegevaar door de accu en elektrische spanningen.

      6. Brandgevaar door dieselbrandstoffen en oliën.

      7. Menselijke fouten door niet-naleving van de veiligheidsvoorschriften.

      Milieubescherming

      Het verpakkingsmateriaal is recyclebaar. Gooi verpakkingen met het gescheiden afval weg.

      Elektrische en elektronische apparaten bevatten waardevolle recyclebare materialen en vaak onderdelen zoals batterijen, accu's of olie, die bij onjuiste omgang of verkeerd weggooien een mogelijk gevaar voor de gezondheid en het milieu kunnen vormen. Voor een correct gebruik van het apparaat zijn deze onderdelen echter noodzakelijk. Apparaten met dit symbool mogen niet met het huisvuil worden weggegooid.

      Instructies voor inhoudsstoffen (REACH)

      Actuele informatie over inhoudsstoffen vindt u onder: www.kaercher.nl/REACH

      Afvalverwijdering

      • Houd u aan de nationale regelgeving ter plaatse.

      • Neem de specifieke voorschriften van het bedrijf in acht.

      • Voer bedrijfs- en hulpstoffen volgens de geldende productinformatiebladen milieuvriendelijk af.

      Afvalverwijdering van het uitgediende voertuig

      Uitgediende voertuigen bevatten waardevolle recyclebare materialen. Voor de afvoer van uw voertuig raden we de samenwerking met een gespecialiseerd afvalverwijderingsbedrijf aan.

      Veiligheidsinstructies

      Gevarenniveaus

      GEVAAR

      Aanwijzing voor direct dreigend gevaar dat tot zware of dodelijke verwondingen leidt.

      WAARSCHUWING

      Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot zware of dodelijke verwondingen kan leiden.

      VOORZICHTIG

      Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot lichte verwondingen kan leiden.

      LET OP

      Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot materiële schade kan leiden.

      Algemene veiligheidsinstructies

      GEVAAR

      Verstikkingsgevaar. Houd verpakkingsfolie buiten het bereik van kinderen.

      WAARSCHUWING

      Gebruik het voertuig alleen volgens de voorschriften. Houd rekening met de plaatselijke omstandigheden en let bij het uitvoeren van werkzaamheden op andere personen en met name kinderen.

      WAARSCHUWING

      Personen met verminderde fysieke, sensorische of geestelijke capaciteiten of een gebrek aan ervaring en kennis mogen het voertuig alleen onder begeleiding gebruiken of wanneer ze in het veilige gebruik van het apparaat worden getraind en de hieruit voortvloeiende gevaren begrijpen.

      WAARSCHUWING

      Alleen personen die in de omgang met het voertuig zijn geïnstrueerd of hebben bewezen dat ze het apparaat correct bedienen en uitdrukkelijk de opdracht hebben dit apparaat te gebruiken, mogen het voertuig gebruiken.

      WAARSCHUWING

      Kinderen mogen het voertuig niet gebruiken.

      WAARSCHUWING

      Houd toezicht op kinderen om ervoor te zorgen dat ze niet met het voertuig spelen.

      VOORZICHTIG

      Veiligheidsinrichtingen zijn er voor uw veiligheid. Verander of omzeil veiligheidsinrichtingen nooit.

      Veiligheidsinstructies voor het rijden

      GEVAAR

      Kantelgevaar bij te grote hellingen! Neem bij het rijden op hellingen de maximaal toegestane waarden in de technische gegevens in acht.

      GEVAAR

      Kantelgevaar bij te grote zijdelingse helling! Neem bij het rijden dwars op de rijrichting de maximaal toegestane waarden in de technische gegevens in acht.

      GEVAAR

      Kantelgevaar bij instabiele ondergrond! Gebruik het voertuig uitsluitend op verharde ondergrond.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor ongevallen door niet aangepaste snelheid. Rijd langzaam in bochten.

      WAARSCHUWING

      De lijst met aanwijzingen m.b.t. het kantelgevaar maakt geen aanspraak op volledigheid.

      VOORZICHTIG

      Bestuurderscabines zijn van ventilatiesleuven of luchtuitlaatopeningen voorzien. Houd deze beslist vrij om voldoende ventilatie te waarborgen.

      LET OP

      Zorg voor vrij zicht op de openbare weg vóór gebruik (bijv. mistvrije voorruiten, spiegels etc.).

      Veiligheidsinstructies dieselmotoren

      GEVAAR

      Dieselmotor: Gebruik voertuigen met dieselmotor nooit in besloten ruimtes.

      GEVAAR

      Gevaar voor vergiftiging: Uitlaatgassen niet inademen.

      GEVAAR

      Sluit de openingen voor uitlaatgassen nooit af.

      GEVAAR

      Buig niet over de opening voor uitlaatgassen heen. Raak de uitlaatgasopening niet aan.

      GEVAAR

      Blijf beslist uit de buurt van de aandrijving. Houd rekening met de nalooptijd van de motor bij het afzetten (3-4 seconden).

      Aanvullende veiligheidsinstructies voor motoren met dieselpartikelfilter

      GEVAAR

      De ingebouwde motor bezit een dieselpartikelfilter (DPF). Bij normale gebruiksomstandigheden merkt de bestuurder niets van de processen van de nabehandeling van de schadelijke uitlaatgassen.

      Tijdens de regeneratiefase van de dieselpartikelfilter worden de afgezette roetpartikels verbrand en er kunnen heel hete uitlaatgassen tot 600 °C ontstaan. Start de regeneratie alleen in niet brandgevaarlijke bereiken.

      Neem hiervoor absoluut het hoofdstuk Regeneratieproces MIC 70in acht!

      Veiligheidsinstructies voor het afladen en het transport

      GEVAAR

      Het voertuig is niet voor het verladen met kraan toegestaan.

      GEVAAR

      Gebruik geen vorkheftruck voor het afladen/verladen van het voertuig.

      WAARSCHUWING

      Neem het gewicht van het voertuig in acht om ongevallen en letsels te vermijden, zie hoofdstuk technische gegeven.

      Zijn aanbouwsets gemonteerd, dan ligt het gewicht overeenkomstig hoger.

      WAARSCHUWING

      Neem de voertuighoogte bij het transport op een aanhangwagen of vrachtwagen in acht en beveilig het voertuig, zie hoofdstuk technische gegevens

      Veiligheidsinstructies m.b.t. het onderhoud

      • Zet de motor af en trek de sleutel uit het contact voor reiniging en onderhoud van het voertuig, het vervangen van onderdelen of het omzetten op een andere functie.

      • Laat reparaties alleen uitvoeren door erkende servicestations of specialisten voor dit gebied die bekend zijn met alle relevante veiligheidsvoorschriften.

      • Houd u aan de veiligheidskeuringen volgens de lokaal geldende voorschriften voor mobiele, industrieel gebruikte voertuigen.

      • Reinig knikscharnier, banden, koelribben, hydrauliekslangen en -ventielen, afdichtingen en elektrische en elektronische componenten niet met een hogedrukreiniger.

      Aanvullende veiligheidsinstructies voor het gebruik

      Instructie

      De informatie in dit hoofdstuk vindt u ook in een bijlage dat altijd bij het voertuig moet worden bewaard.

      Algemeen

      Het voertuig beschikt over een hydrostatische rijaandrijving en knikbesturing. Hierdoor is het rijgedrag anders dan dat van een gewone auto.

      WAARSCHUWING

      Kantelgevaar

      Let erop dat het rijgedrag van een voertuig met knikbesturing aanzienlijk anders is dan dat van een gewone auto.

      Rijd gelijkmatig en met aangepaste snelheid door bochten. Dit geldt in het bijzonder voor wanneer u bergop/bergaf rijdt en bij het zijwaarts rijden op hellingen.

      Houd rekening met de verplaatsing van het zwaartepunt afhankelijk van de opbouweenheden.

      Pas de rijsnelheid bij het rechtdoorrijden en het rijden in bochten aan de omgevingsomstandigheden aan, bijv. aan de gesteldheid van het wegdek en de beladingstoestand.

      Let op de ontkoppeling van voor- en achterwand door het centrale pendelscharnier.

      Remgedrag

      Het loslaten van het rijpedaal zorgt voor een actieve vertraging. Anders dan bij een gewone auto, waarbij alleen de motorrem wordt geactiveerd.

      LET OP

       

      In de grote rijstand is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal duidelijk geringer dan in de kleine rijstand.

      In de transportmodus is de remvertraging door loslaten van het rijpedaal duidelijker geringer dan in de werkmodus.

      Draaibewegingen

      Voertuigen met knikbesturing reageren vooral bij het snel rijden in bochten op sneeuw, ijs, natheid door regen, losse ondergrond en bij omkeermanoeuvres op een helling, directer op stuurbewegingen dat dit bij personenauto's het geval is. Vermijd snel op elkaar volgende stuurbewegingen.

      Zwaartepunt / pendelbewegingen

      Opbouweenheden achteraan en beladingstoestanden beïnvloeden de positie van het zwaartepunt van het voertuig en daarmee het rijgedrag. Stel u vooral na het vervangen van opbouweenheden en bij veranderlijke beladingstoestanden op een veranderd rijgedrag in. De limieten kunnen eerder worden bereikt.

      Om een hoge terreingeschiktheid te bereiken, beschikt het voertuig over een centraal pendelgewricht. Dit zorgt ervoor dat beide voertuighelften dwars op de rijrichting onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen.

      Door deze bijzonderheid krijgt de bestuurder geen snelle reactie van de achterste voertuighelft. Houd daarom tijdens het rijden de voertuigbewegingen van de achterzijde via de spiegels in het oog.

      Symbolen op het voertuig

      Instructie

      Symbolen onmiddellijk vervangen als ze onleesbaar worden of verloren raken.

      GEVAAR

      Verbrandingsgevaar door hete oppervlakken

      Laat het voertuig afkoelen voordat u eraan werkt.

      GEVAAR

      Verbrandingsgevaar door hete uitlaat

      Raak de uitlaat niet aan.

      Laat de uitlaat afkoelen voordat u eraan werkt.

      GEVAAR

      Kantelgevaar

      Rijd alleen over terrein wanneer de dwarshelling niet meer is dan 10°.

       
       

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door wegspattende voorwerpen

      Houd voldoende afstand van personen, dieren en voorwerpen.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel

      Gevaar voor beknelling en afknelling aan riemen, zijbezems, vuilreservoir, kap.

      GEVAAR

      Gevaar voor beknelling

      Let erop dat zich tijdens het werk geen personen in de buurt van het knikscharnier of het voertuig bevinden.

      Let er bij het gebruik van het voertuig als trekker op dat zich tijdens het werk geen personen tussen voertuig en aanhanger bevinden.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor afknelling, gevaar voor beknelling

      Houd de handen uit de buurt van dit bereik.

      LET OP

      Materiële schade door verkeerd transport

      Breng bij het transport altijd de transportbeveiliging op het knikscharnier aan.

      WAARSCHUWING

      Gezondheidsrisico door giftige uitlaatgassen

      Adem geen uitlaatgassen in.

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door onbevoegd gebruik

      Trek de contactsleutel uit het contact ter beveiliging tegen onbevoegd gebruik en voor reinigings- en onderhoudswerkzaamheden.

      LET OP

      Materiële schade bij reiniging en onderhoud

      Parkeer voor reinigings- en onderhoudswerkzaamheden het voertuig op een vlakke, vaste ondergrond.

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door niet voorziene zitplaats

      Neem plaats op de bestuurdersstoel.

      GEVAAR

      Gevaar voor stoten, gevaar voor beknelling

      Ondersteun bij het transport of werkzaamheden onder hangende last met geschikte middelen.

      Hoofdschakelaar (accuscheidingsschakelaar)
      Smeerpunt
      Smeerlijst
      Vastsjorpunt
      Kwaliteit van de remvloeistof en positie waarop remvloeistof kan worden gevuld
      Positie van het reservoir voor remvloeistof
      Opnamepunt voor krik of een steun
      Positie van de hoofdzekering
      Positie van de zekering F2
      Nooduitgang
      Gebruiksaanwijzing lezen

      Positie van de waarschuwingssymbolen


      Instructie

      Onleesbare of verdwenen waarschuwingssymbolen onmiddellijk vervangen.

      Veiligheidsinrichtingen

      Veiligheidsinrichtingen dienen voor de bescherming van de gebruiker en mogen niet buiten werking worden gesteld en de functies ervan mogen niet worden omzeild.

      Neem de veiligheidsinstructies in de hoofdstukken in acht!

      Hoofdschakelaar


      1. Hoofdschakelaar
      2. Accu gescheiden
      3. Accu verbonden

      De hoofdschakelaar onderbreekt de elektrische toevoerleiding naar de startermotor.

      Wordt bij een draaiende motor de hoofdschakelaar bediend (accu gescheiden), dan gaat de motor uit.

      Scheid de accu altijd bij een afgezet voertuig.

      Startblokkering MIC 70

      Voorwaarden voor het starten van de motor:

      • Hoofdschakelaar op stand "Accu verbonden" zetten.

      • Wachten tot het opstarten van het display is afgesloten.

      Stoelcontactschakelaar MIC 70

      Als de bestuurdersstoel niet belast is:

      • gaat het voertuig automatisch in neutraal.

        Instructie

        Rijrichtingsschakelaar aan de joystick vervolgens op middelste stand <Neutraal/stop> zetten.

      • Is of wordt de werkhydraulica PTO automatisch uitgeschakeld.

      Parkeerrem automatisch

      Het waarschuwingslampje in de multifunctionele indicatie brandt bij een geactiveerde parkeerrem.
      1. Is de motor uit of staat de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor op NEUTRAAL, dan is de parkeerrem automatisch geactiveerd.

      2. Wordt de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor bediend (VOORUIT of ACHTERUIT), dan wordt de parkeerrem losgezet.

      Bestuurderscabine

      De bestuurder wordt beschermd tegen blikseminslag in de bestuurderscabine.

      De bestuurderscabine heeft een kantelbeveiligingsstructuur (ROPS), die omkantelen na kantelen voorkomt.

      De bestuurderscabine heeft geen beschermende structuur voor vallende voorwerpen (FOPS).

      De bestuurderscabine heeft geen bescherming tegen binnendringende objecten (OPS).

      Gebruik altijd de veiligheidsgordel.

      Batterijen / oplaadapparaten

      LET OP

      Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen batterijen en oplaadapparaten

      Vervang de batterijen alleen door batterijen van hetzelfde type!

      Verwijder de batterij voordat u het voertuig afvoert en voer het voertuig af met inachtneming van de landspecifieke en plaatselijke voorschriften.

      Symbolen waarschuwingsinstructies

      Neem bij de omgang met batterijen volgende waarschuwingsinstructies in acht:

      Aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing van de batterij en op de batterij alsook in deze gebruiksaanwijzing in acht nemen.
      Oogbescherming dragen.
      Kinderen uit de buurt van zuur en batterij houden.
      Explosiegevaar
      Vuur, vonken, open licht en roken verboden.
      Verbrandingsgevaar
      Eerste hulp.
      Waarschuwing
      Afvalverwijdering
      Batterij niet in de vuilnisbak gooien.

      Veiligheidsinstructies

      GEVAAR

      Brand- en explosiegevaar

      Leg geen gereedschap of andere voorwerpen op de batterij.

      Vermijd absoluut roken en open vuur.

      Zorg bij het laden van batterijen in ruimtes voor een goede ventilatie.

      Gebruik uitsluitend door Kärcher vrijgegeven batterijen en oplaadapparaten (originele reserveonderdelen).

      WAARSCHUWING

      Milieugevaar door ondeskundige verwijdering van de batterij

      Voer defecte of opgebruikte batterijen op een veilige manier af (neem eventueel contact op met een afvalverwijderingsfirma of met de Kärcher-service).

      Maatregelen voor onbedoeld vrijkomen van zwavelzuur.

      Bij reglementair gebruik en wanneer de gebruiksaanwijzing wordt opgevolgd vormen loodbatterijen geen gevaar.

      Houd er echter rekening mee dat loodbatterijen zwavelzuur bevatten dat ernstig letsel kan veroorzaken.

      1. Gemorst zwavelzuur of zwavelzuur dat uit een lekkende batterij treedt met absorptiemiddel opvangen, bijv. zand. Niet in de riolering, de bodem of de wateren laten terechtkomen.

      2. Zuur neutraliseren met kalk/natriumcarbonaat en volgens de plaatselijke voorschriften afvoeren.

      3. Neem contact op met een afvalverwerkingsbedrijf voor de afvoer van defecte batterijen.

      4. Zuurspatten in het oog of op de huid met veel helder water uit- resp. afspoelen.

      5. Daarna onmiddellijk een arts raadplegen.

      6. Vervuilde kleding met water uitwassen.

      7. Kleding vervangen.

      Machineoverzicht

      Aanzicht van voren


      1. Koplamp met knipperlicht
      2. Ruitenwisser
      3. Werkverlichting
      4. Bovenste koplamp met knipperlicht *
      5. Zwaailicht, neerklapbaar
      6. Achteruitkijkspiegel, inklapbaar
      7. Bestuurderscabine
      8. Bestuurdersportier, afsluitbaar
      9. Kantelinrichting *
      10. Tankslot
      11. Vergrendeling zijbekleding
      12. Fabrieksbord
      13. Opnameframe voor aanbouwapparaten
      14. Frontkrachttiller
      15. Hydraulische aansluitingen
      16. Waswaterreservoir

      * optioneel

      Frontkrachttiller

      Aan de frontkrachttiler kunnen 3-punts- of 4-puntsopnames (optie) worden aangebracht. Aan deze opnames kunnen de aanbouwapparaten worden bevestigd.

      Bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan de frontkrachttiller worden aangebracht.

      Aanbouw van de aanbouwapparaten zie hoofdstuk Aanbouwmogelijkheden vooraan.

      Opnameframe voor

      Bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan het opnameframe voor aanbouwapparaten worden aangebracht.

      Aanbouw van de aanbouwapparaten zie hoofdstuk Aanbouwmogelijkheden vooraan.

      Aanzicht zijkant


      1. Transportbeveiliging knikgewricht
      2. Achterwiel
      3. Vergrendeling zijafdekking
      4. Indicatie hydraulisch oliepeil
      5. Cabinedeur, afsluitbaar
      6. Stoffilter bestuurderscabine
      7. Voorwiel
      8. Dieselpartikelfilter (alleen MIC 70)

      Aanzicht achter


      1. Achterlicht met knipperlicht
      2. Hoofdschakelaar
      3. Hydraulische aansluitingen
      4. Opnameframe voor aanbouwapparaten
      5. Aanhangerkoppeling
      6. Contactdoos voor aanhanger
      7. Hydraulische aansluitingen
      8. Uitsparingen, voorbereid voor optionele aansluitingen
      9. Elektrische PTO-aansluiting 6-polig *
      10. Uitsparing, voorbereid voor optionele achteruitrijcamera
      11. Werklamp
      12. Kentekenplaathouder
      13. Kantelinrichting *

      * optioneel

      Opnameframe achter

      Contragewichten en bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan het aanbouwframe voor aanbouwapparaten worden aangebracht.

      Aanbouw van de aanbouwapparaten zie hoofdstuk Aanbouwmogelijkheden achteraan.

      Hydraulische en elektrische aansluitingen

      Begripsdefinitie hydraulische PTO

      Power Take Off = hydraulische krachtaftgifte

      Begripsdefinitie AUX

      Auxilliary = extra stuurventiel

      Begripsdefinitie elektrische PTO

      Power Take Off = elektrische krachtafgifte

      Aansluitingen frontaanbouwapparaat MIC 70

      Instructie

      Als u een aansluiting niet gebruikt, breng dan de stofkap ter bescherming aan.


      1. AUX 1+ (A - rood)
      2. AUX 1- (B - rood)
      3. AUX 2+ (A - blauw)
      4. AUX 2- (B - blauw)
      5. AUX 3+ (A - groen)
      6. AUX 3- (B - groen)
      7. Uitsparingen (voorbereid voor optionele aansluitingen)
      8. Elektrische PTO
      9. Lekolie
      10. Hydraulische PTO aanvoer (50 liter/min)
      11. Hydraulische PTO retour
      12. Hydraulische PTO aanvoer (100 liter/min)

      Instructie

      De hydraulische aansluitingen AUX worden met de joystick aangestuurd.

      Instructie

      De hydraulische PTO wordt geactiveerd met de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO in de bedieningsconsole.

      Beschrijving van de keuzeschakelaar zie hoofdstuk Bedieningsconcole midden MIC 70.

      Aansluitingen achteraanbouwapparaat MIC 70

      Instructie

      Als u een aansluiting niet gebruikt, breng dan de stofkap ter bescherming aan.


      1. Elektrische PTO
      2. Uitsparing (voorbereid voor optionele aansluiting)
      3. AUX + (A - paars)
      4. AUX - (B - paars)
      5. Uitsparing (voorbereid voor optionele aansluiting)
      6. Lekolie
      7. Hydraulische PTO aanvoer (100 liter/min)
      8. Hydraulische PTO aanvoer (50 liter/min)
      9. Hydraulische PTO retour

      Instructie

      De hydraulische aansluitingen AUX worden met de bedieningshendel aangestuurd.

      Instructie

      De hydraulische PTO wordt geactiveerd met de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO in de bedieningsconsole.

      Beschrijving van de keuzeschakelaar zie hoofdstuk Bedieningsconcole midden MIC 70.

      Hoofdschakelaar


      1. Hoofdschakelaar
      2. Accu gescheiden
      3. Accu verbonden

      De hoofdschakelaar onderbreekt de elektrische toevoerleiding naar de startermotor.

      Wordt bij een draaiende motor de hoofdschakelaar bediend (accu gescheiden), dan gaat de motor uit.

      Scheid de accu altijd bij een afgezet voertuig.

      Bestuurderscabine

      De bestuurder wordt beschermd tegen blikseminslag in de bestuurderscabine.

      De bestuurderscabine heeft een kantelbeveiligingsstructuur (ROPS), die omkantelen na kantelen voorkomt.

      De bestuurderscabine heeft geen beschermende structuur voor vallende voorwerpen (FOPS).

      De bestuurderscabine heeft geen bescherming tegen binnendringende objecten (OPS).

      Gebruik altijd de veiligheidsgordel.

      Deuren


      1. Schuifvenster
      2. Deuropener
      3. Contactsleutel

      De bestuurdersdeur bevindt zich in rijrichting links, de nooduitgang rechts.

      De greep aan B-stijl kan als in- en uitstaphulp worden gebruikt.

      Sluit beide deuren na het parkeren van het voertuig met de contactsleutel af.

      Nooduitgang

      De nooduitgang bevindt zich in rijrichting rechts.


      1. Deuropener

      Nooduitgang openen door aan de deuropener te trekken.

      Noodhamer

      De noodhamer bevindt zich bovenaan rechts achter de nooduitgang.


      1. Noodhamer

      In geval van nood de ruiten met de noodhamer vernietigen.

      Instructie

      Beide zijruiten en de achterruit kunnen worden ingeslagen.

      Binnenverlichting


      1. Links gedrukt: Verlichting ingeschakeld
      2. Middenpositie: De verlichting wordt met het openen van een deur ingeschakeld
      3. Rechts gedrukt: Verlichting uitgeschakeld

      Schakelaars


      1. Bedrijfsurenteller PTO
      2. Schakelaar verlichting boven/onderStand 0: rijlicht onder aanStand 1: rijlicht boven aan
      3. Schakelaar verlichtingStand 0: rijlicht uitStand 1: parkeerlicht aanStand 2: rijlicht aan
      4. Schakelaar werkschijnwerper voor
      5. Schakelaar werkschijnwerper achter
      6. Schakelaar zwaailicht
      7. Schakelaar verwarmbare voorruit (optie)
      8. Schakelaar verwarmbare buitenspiegels (optie)

      Instructie

      De indicaties in de schakelaar branden als de verlichtingen zijn ingeschakeld.

      Radio

      De radio is optioneel verkrijgbaar en bevindt zich in de plafondconsole.

      Raadpleeg de bedieningshandleiding van de fabrikant voor de bediening.

      Verwarming, ventilatie, airconditioning

      Instructie

      Luchtstroom zonder tocht instellen.


      1. Temperatuurregelaar voor verwarming
      2. Schakelaar airconditioning

        Instructie

        Schakelaar is in alle versies voorhanden, de functie airconditioning is optioneel

      3. Regelaar voor aanjager
      4. Hendel circulatieluchtmodus

        Instructie

        Circulatieluchtmodus: hendel naar voren

        Deze functie slechts beperkte tijd gebruiken omdat bij deze instelling geen luchtuitwisseling van buiten plaatsvindt.

      5. Voor het openen van het luchtmondstuk indrukken
      6. Luchtmondstuk dashboard voor
      7. Luchtmondstuk stoelconsole voor
      8. Luchtmondstuk stoelconsole zijkant

      Controlelampjes plafondconsole


      1. Hydraulische PTO actief
      2. Zweefstand frontkrachttiller actief
      3. Zweefstand AUX rood actief
      4. Zweefstand AUX blauw actief

      1. Differentieelgrendel
      2. Groot licht
      3. Verontreiniging motorluchtfilter
      4. Niet bezet
      5. Rijlicht (dimlicht)
      6. Knipperlicht

      Multifunctionele indicatie/display MIC 70

      De op het display vooraf ingestelde taal is Engels, de taal kan via het menu instellingen worden gewijzigd, zie hoofdstuk Taal instellen MIC 70.


      1. Multifunctionele indicatie, in de hoogte verstelbaar
      2. Display
      3. Waarschuwings- en controlelampjes

        Instructie

        Terwijl het systeem opstart, branden gedurende korte tijd alle waarschuwings- en controlelampjes. Dit kan gebruikt worden om de functie van de lampen te controleren.

      4. Functietoetsen
      5. Hendel voor de hoogteverstelling

      De functietoetsen dienen voor de navigatie, het veranderen van de instellingen of van de directe keuze van een menu. De indicatie gebeurt in de navigatie-indicatie op het display.

      Voor het in de hoogte verstellen van de multifunctionele indicatie, de hendel openen en op de gewenste positie instellen.

      Waarschuwings- en controlelampjes

      WAARSCHUWING

      Beschadigingsgevaar van het voertuig

      Brandt een rood waarschuwingslampje, dan moet u onmiddellijk maatregelen treffen voor het verhelpen van de fout. Zoek de volgende mogelijkheid om zonder gevaar te stoppen buiten het verkeer.

      LET OP

       

      Brandt er een geel waarschuwingslampje, dan moet u zo snel maatregelen treffen voor het verhelpen van de fout.

      Instructie

      Groene en blauwe controlelampjes geven de actuele activiteiten van het voertuig weer.

      1. De betekenis van de waarschuwingslampjes die in het geval van een storing branden, zijn in het hoofdstuk Hulp bij storingen beschreven.

      Displayinstellingen MIC 70

      LET OP

       

      Start tijdens de instelprocedure de motor niet.

      Volgende instellingen kunnen worden geselecteerd of veranderd.

      <Brightness>
      Displayhelderheid
      <US Standard>
      <Metric>
      kPa
      bar
      <Regeneration mode>
      Auto
      Inhibit
      <Date>
      Datum en datumformaat:
      YYYY-MM-DD
      DD.MM.YYYY
      <Time>
      Tijd en tijdsformaat
      24 h
      12 h
      <Language>
      Taal
      Niet alle talen zijn beschikbaar, betreffende beschikbare taal selecteren

      1. Navigatie-indicatie
      2. Indicatie tijd en datum
      3. Aandrijving
      4. Temperatuur hydraulische olie
      5. Indicatie transportmodus of werkmodus
      6. Indicatie rijrichtingskeuze "achteruit"
      7. Indicatie rijsnelheid
      8. Indicatie rijrichtingskeuze "vooruit"
      9. Waarschuwings-/controlelampjes
      10. Koelwatertemperatuur motor
      11. Vulpeil brandstoftank
      12. Motortoerental

        LET OP

         

        Het menupunt <Service> is voorbehouden voor de geautoriseerde klantenservice.

        1. Menu
        2. Keuze menupunt <Settings>
      1. Contact inschakelen.

      2. Functietoets voor menu indrukken en naar <Settings> navigeren.

      3. Met de functietoetsen van de navigatie-indicatie in het menu navigeren.

      4. Instellingen selecteren.

      5. <o> indrukken: gekozen instelling bevestigen.

      6. <x> indrukken: terugspringen/afbreken.

      7. Om de tijd in te stellen naar <Time> navigeren.

      8. Tijd instellen

        Voor het opslaan van tijd en datum moet het systeem opnieuw worden gestart.


      9. <o> indrukken, het systeem wordt opnieuw gestart. Datum en tijd worden opgeslagen.

      10. Om te annuleren, op <x> drukken.

      Taal instellen MIC 70

      1. Contact inschakelen.

      2. Functietoets voor menu indrukken en naar <Settings> navigeren.

      3. Bevestigen met cirkelsymbool <o>.

      4. Met functietoets voor <pijl rechts> naar rechter niveau navigeren.

      5. Met functietoets voor <pijl omlaag> naar taal navigeren.

      6. Gewenste taal selecteren.

      7. Contact uitschakelen - geselecteerde taal is opgeslagen.

      Instellingen werkmodus

      Instructie

      Bij de omschakeling van TRANSPORTMODUS naar WERKMODUS (zie hoofdstukRijprogramma's ) worden de instellingen van motortoerental en snelheid veranderd.


      Instructie

      Staat de potentiometer voor motortoerental (zie hoofdstukBedieningsconsoles) hierbij niet in eindpositie (0), dan verschijnt een indicatie.


      Verschijnt deze indicatie, de potentiometer voor motortoerental op eindpositie (0) linksom draaien.

      Werkmodus

      In de WERKMODUS kan uit 3 opties worden gekozen. Deze opties beïnvloeden motortoerental en hydraulisch vermogen.

      • 30/60 l/min

        Motortoerental is tot max. 1600 1/min en hydraulisch vermogen is tot 30 l/min begrensd als de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO op 50 l/min staat.

        Motortoerental is tot max. 1600 1/min en hydraulisch vermogen is tot 60 l/min begrensd als de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO op 100 l/min staat.

      • 40/80 l/min

        Motortoerental is tot max. 2200 1/min en hydraulisch vermogen is tot 40 l/min begrensd als de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO op 50 l/min staat.

        Motortoerental is tot max. 2200 1/min en hydraulisch vermogen is tot 80 l/min begrensd als de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO op 100 l/min staat.

      • 50/100 l/min

        Maximaal hydraulisch vermogen en maximaal motortoerental.

      Instructie

      De gekozen instelling wordt ook bij omschakeling tussen WERKMODUS EN KRUIPMODUS behouden.

      Bij omschakeling naar de TRANSPORTMODUS wordt de instelling teruggezet en de motor gaat in nullasttoerental.

      Nadat een optie werd geselecteerd, verschijnt op het display (rechts onder) de desbetreffende indicatie.

      Door de wissel naar de optieselectie wordt het actuele toerental verhoogd of verlaagd, behalve als de motor in nullast is.

      Functietoets indrukken om naar de optieselectie terug te keren.

      Afbeelding: Gekozen maximaal toerental = 1600 1/min en actueel toerental 1500 1/min (motor draait)

      Het gekozen toerental wordt als kleine gele pijl weergegeven. Het nullasttoerental is altijd 950 1/min (minimaal toerental).

      De gele naald geeft het actuele toerental aan.


      Afbeelding: nullasttoerental 950 1/min en actueel toerental = 0 (motor uit)

      Voetruimte met pedalen


      1. Rijpedaal
      2. Rempedaal
      3. Pedaal hellingsverstelling stuurwiel
      4. Inchpedaal
      5. Reservoir remvloeistof

      Rijpedaal

      LET OP

       

      Bij het loslaten van het rijpedaal wordt de snelheid abrupt vertraagd, anders dan op een personenauto

      In de hogere versnelling is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de lagere versnelling.

      In de transportmodus is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de werkmodus.

      Wordt het rijpedaal ingetrapt dan wordt het motortoerental hoger.

      Het rijpedaal is geveerd. Als men het rijpedaal laat opkomen wordt het motortoerental lager.

      Wordt het rijpedaal losgelaten dan vertraagt resp. stopt de hydrostatische aandrijving het voertuig.

      Parkeerrem

      Parkeerrem voor het beveiligen van het geparkeerde voertuig.

      Instructie

      Wanneer op het display het waarschuwingslampje "parkeerrem actief" brandt, is de parkeerrem aangetrokken.

      Rempedaal MIC 70

      Het rempedaal activeert het voor- en achterwiel van het remsysteem.

      Inchpedaal

      Het inchpedaal regelt de snelheid in WERKMODUS en KRUIPMODUS.

      Voor het verlagen van de rijsnelheid het inchpedaal intrappen.

      Instructie

      Het inchpedaal kan bijkomend als rempedaal worden gebruikt, hiervoor inchpedaal helemaal intrappen.

      Multischakelaar aan het stuurwiel


      1. Stuurwiel
      2. RuitenwisserStand J: intervalschakelingStand 0: uitStand I: normaalStand II: snel
      3. RuitensproeiervloeistofVoor de activering indrukken
      4. ClaxonVoor de activering indrukken
      5. Knipperen rechts
      6. Knipperen links

      Bedieningsconsoles

      Bedieningsconcole voor MIC 70


      1. JoystickMet de joystick worden alle voorste aanbouwapparaten gestuurd.
      2. BedieningshendelMet de bedieningshendel worden de achterste aanbouwapparaten gestuurd.
      3. Voorkeuze rijprogramma's

      Joystick

      Met de joystick worden alle voorste aanbouwapparaten gestuurd.

      De joystick kan in x-richting en in y-richting worden bewogen.

      • Bewegingen in x-richting (links en rechts) sturen de aangesloten aanbouwapparaten.

        Bewegingen in y-richting (voor en achter) hijsen de frontapparatendrager waaraan het aanbouwapparaat is bevestigd of laten deze neer.

      • Voor het activeren/deactiveren van de zweefstand (AUX rood of blauw) de desbetreffende toets op de joystick indrukken.


      1. Rijrichtingsschakelaar
      2. Indicatie rijrichtingskeuze "vooruit"
      3. Indicatie rijrichtingskeuze "achteruit"
      4. Niet bezet
      5. Dubbel werkende hydraulische aansluitingAUX groen
      6. Dubbel werkende hydraulische aansluitingZweefstand AUX rood
      7. Dubbel werkende hydraulische aansluitingZweefstand AUX blauw
      8. AUX blauw

      Bedieningshendel

      Afhankelijk van de activering van de omschakelaar "AUX achter/aanbouwframe met kantelinrichting" wordt de bedieningshendel ingezet voor:

      • Besturing van de achterste aanbouwapparaten

      • Optillen en neerlaten van het aanbouwframe met kantelinrichting


      1. Neutrale stand
      2. Neerlaten en neerdrukken, hendel klikt niet vast
      3. Neergelaten in zweefstand, hendel klikt vast

        Instructie

        Aanbouwapparaat volgt de bodem (bijv. bezem)

      4. Optillen, hendel klikt niet vast
      5. Rijrichting vooruit

      Bedieningsconcole midden MIC 70


      1. PTO aan/uitStand 1: PTO inschakelenZwarte knop indrukken en aan toets trekkenPTO aan/uitStand 0: PTO uitschakelenToets naar onderen drukken
      2. Keuzeschakelaar voor hydraulische PTO
      3. Tempomaat
      4. Differentieelgrendel
      5. Elektrische PTO voor
      6. Elektrische PTO achter
      7. Omschakeling dubbel werkende besturingshydraulica AUX "achter/aanbouwframe met kipfunctie"
      8. Hoofdschakelaar zweefstand
      9. Dumpventiel (snel neerlaten voor AUX achter)
      10. Schakelaar ontlasting aanbouwapparaat (optioneel)

        Instructie

        Deze schakelaar is zowel voor de trillingsdemping alsook voor de ontlasting van het aanbouwapparaat bestemd (beide opties tegelijk functioneren niet)

      11. Vergrendelingsvrijgave van de graafbak of vork bij het optionele aanbouwapparaat voorlader
      12. Schakelaar zweefstand overbruggen (PTO bruikbaar zonder zweefstand)

        LET OP

         

        Alleen met aanbouwapparaten gebruiken die deze functie nodig hebben!

      13. Waarschuwingsknipperschakelaar
      14. Potentiometer - motortoerental

      Keuzeschakelaar voor hydraulische PTO


      1. Hydraulische PTO (100 l/min, voor) geactiveerd
      2. Hydraulische PTO (50 l/min, voor) geactiveerd
      3. Hydraulische PTO (50 l/min, voor) en (50 l/min, achter) geactiveerd
      4. Hydraulische PTO (50 l/min, achter) geactiveerd
      5. Hydraulische PTO (100 l/min, achter) geactiveerd

      Met de keuzeschakelaar wordt de desbetreffende aansluiting van de hydraulische PTO voor en achter actief geschakeld.

      Bedieningsconsole achter MIC 70


      1. Draaiknop neerlaatsnelheid frontkrachttiller
      2. Draaiknop ontlasting aanbouwapparaat
      3. Contactslot
      4. Extra contactdoos 12 V

      Contactslot


      1. Motor uit
      2. Ontsteking uit
      3. Motor starten

      Neerlaatsnelheid van de frontkrachttiller instellen


        1. Draaiknop neerlaatsnelheid
      1. PTO (arbeidshydraulica) uitschakelen.

      2. Neerlaatsnelheid van de frontkrachttiller met draaiknop selecteren.

        1. Rechtsom draaien: De neerlaatsnelheid wordt verlaagd.

          De frontkrachttiller wordt bij de aanslag geblokkeerd

          Opmerking: Deze functie is nodig voor transportritten op de openbare weg om de frontkrachttiller en hierdoor het neerlaten van de aanbouwapparaten te blokkeren.

        2. Linksom draaien: De neerlaatsnelheid wordt verhoogd

      Ontlasting aanbouwapparaat en trillingsdemping (optioneel)

      De ontlasting van het aanbouwapparaat wordt gebruikt om de belasting van een aan de frontkrachttiller gemonteerd aanbouwapparaat in de richting van de vooras van het voertuig te verplaatsen.

      Bijvoorbeeld: bij het gebruik van een maaidek worden de bodemkrachten door het maaidek gereduceerd om de beschadiging van de bodem door doordraaiende wielen te reduceren, vooral als het bergop gaat.

      Instructie

      Wordt het aanbouwapparaat opgetild terwijl de ontlasting van het aanbouwapparaat is ingeschakeld, werkt deze als een ladingstabilisatie bij het rijden.

      De trillingsdemping (optioneel) zorgt bij transportritten met opgetild aanbouwapparaat aan de frontkrachttiller voor comfortabeler en stabieler rijden.


        1. Draaiknop ontlasting aanbouwapparaat
      1. Ontlasting aanbouwapparaat met schakelaar (aan de middelste console) inschakelen.

      2. De verplaatsing van het zwaartepunt met draaiknop voor de ontlasting van het aanbouwapparaat veranderen.

        1. Rechtsom draaien: meer gewicht op de vooras

        2. Linksom draaien: minder gewicht op de vooras

      Inbedrijfstelling

      VOORZICHTIG

      De handleiding van de aanbouwapparatuur lezen.

      Bij gebruik van aanbouwapparatuur of getrokken machines en aanhangers voor de inbedrijfstelling de betreffende handleidingen lezen en opvolgen.

      Neem de toegestane belastingen in acht, zie hoofdstuk (→).

      Hoofdschakelaar inschakelen


        1. Hoofdschakelaar
        2. Accu gescheiden
        3. Accu verbonden
      1. Voor het starten van de motor de hoofdschakelaar op stand "Accu verbonden" zetten.

      2. Bij geparkeerd voertuig de hoofdschakelaar op de stand "Accu losgekoppeld" zetten.

      Veiligheidscontrole

      GEVAAR

      Gevaar voor ongevallen en letsel!

      Neem het voertuig niet in gebruik zodra een punt van de veiligheidscontrole niet vervuld is, zorg voor de reparatie.

      Controleer voor het rijden de bedrijfs- en verkeersveiligheid.

      1. Hydraulische koppelingen op netheid

      2. Hydraulische leidingen op lekkage

      3. Hydraulisch oliepeil

      4. Motoroliepeil

      5. Koelvloeistofpeil

      6. Bij vorstgevaar koelvloeistof op voldoende antivriesmiddel

        Antivriesmiddel met de passende concentratie hoort principieel in het koelcircuit thuis (niet in het expansiereservoir).

      7. Elektrische leidingen op beschadiging

      8. Schroeven en moeren op vastheid

      9. Voertuig, motor en radiatorrooster op beschadiging

      10. Vloeistofniveau in het sproeiwaterreservoir

        Reinigingsmiddel en evt. antivries

      11. Banden op beschadiging, vuldruk en slijtage

      12. In het voertuig

      13. Alle pedalen op lichtlopendheid

      14. Is de werkhydraulica (PTO) uitgeschakeld?

      15. Bij ingeschakeld contact: branden de waarschuwingslampjes voor laadcontrole en oliedruk?

      16. Motor starten en het volgende controleren:

      17. gaan de waarschuwingslampjes voor de laadcontrole en oliedruk uit?

      18. Functioneren temperatuurindicatie en tankindicatie?

      19. Zijn verlichting, rijrichtingsindicatie en knipperinstallatie in orde?

      Bestuurdersstoel instellen (standaardstoel)

      GEVAAR

      Gevaar voor ongevallen

      Stel de bestuurdersstoel alleen bij een stilstaand apparaat in.


        1. Hoofdsteun
        2. Documentenvak
        3. Instelling lendenwervelsteun
        4. Hellingsinstelling rugleuning
        5. Hoogte-instelling armleuning linksKan voor het in- en uitstappen naar boven worden geklapt.
        6. Veiligheidsgordel
        7. Hoogteverstelling
        8. Demping/instelling bestuurdersgewicht
        9. Horizontale verstelling
        10. Hoogte-instelling armleuning rechts
      1. Bestuurdersstoel zodanig instellen dat pedalen en het stuurwiel comfortabel kunnen worden bereikt.

      2. Linker armleuning in gewenste positie brengen.

      3. Rechter armleuning in positie brengen.

      4. Besturingsstoel zodanig op het lichaamsgewicht instellen dat de trillingen door oneffenheden op de rijweg geminimaliseerd zijn.

        1. De bestuurdersstoel is conform klasse A, gewichtsklasse I

        2. Vergrendeling voor het begin van de rit controleren.

      Bestuurdersstoel instellen (comfortstoel, optioneel)

      GEVAAR

      Gevaar voor ongevallen

      Stel de bestuurdersstoel alleen bij een stilstaand apparaat in.


        1. Hoofdsteun
        2. Documentenvak
        3. Instelling lendenwervelsteun
        4. Hellingsinstelling rugleuning
        5. Hoogte-instelling armleuning linksKan voor het in- en uitstappen naar boven worden geklapt.
        6. Schakelaar stoelverwarming
        7. Veiligheidsgordel
        8. Hoogteverstelling/instelling bestuurdersgewicht
        9. Horizontale verstelling
        10. Hoogte-instelling armleuning rechts
        11. Zijverstelling armleuning rechts
        12. Langsverstelling armleuning rechts
        13. Horizontale demping
      1. Bestuurdersstoel zodanig instellen dat pedalen en het stuurwiel comfortabel kunnen worden bereikt.

      2. Linker armleuning in gewenste positie brengen.

      3. Rechter armleuning in positie brengen.

      4. Besturingsstoel zodanig op het lichaamsgewicht instellen dat de trillingen door oneffenheden op de rijweg geminimaliseerd zijn.

        1. Vergrendeling voor het begin van de rit controleren.

      Stuurwielpositie instellen

      GEVAAR

      Gevaar voor ongevallen

      Stel de stuurwielpositie alleen bij stilstaand voertuig in.


        1. Pedaal hellingsverstelling stuurwiel
        2. Klemhendel hoogteverstelling stuurwiel
      1. Klemhendel voor de hoogte lossen en stuurwiel op gewenste hoogte instellen.

      2. Klemhendel vergrendelen.

      3. Pedaal voor de hellingsverstelling indrukken en ingedrukt houden en stuurwiel op gewenste helling instellen.

      4. Pedaal loslaten.

      5. Vergrendeling voor het begin van de rit controleren.

      Tanken

      GEVAAR

      Explosiegevaar

      Tank niet in gesloten ruimten.

      Rook niet en vermijd open vuur.

      Zorg ervoor dat er geen brandstof op hete oppervlakken terechtkomt.

      1. Contact uitschakelen.

      2. Tankdop openen.

      3. Brandstof tanken

        Uitsluitend de in de handleiding vermelde brandstof mag worden gebruikt.

      4. Overgelopen brandstof afnemen en tankdop sluiten.

      Werking

      GEVAAR

      Gevaar voor beknelling

      Let erop dat zich tijdens het werk geen personen in de buurt van het knikscharnier of het voertuig bevinden.

      Let er bij het gebruik van het voertuig als trekker op dat zich tijdens het werk geen personen tussen voertuig en aanhanger bevinden.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor verbranding

      Gebruik het voertuig alleen wanneer alle beplatingen zijn aangebracht.

      LET OP

      Gevaar voor beschadiging door oververhitte hydrauliekolie of oververhitte motor

      Stel bij te hoge hydrauliekolietemperatuur of bij te hoge koelmiddeltemperatuur het motortoerental op stationair (motor niet afzetten).

      Voer de maatregelen in hoofdstuk Hulp bij storingen uit.

      LET OP

      Gevaar voor beschadiging door tekort smering

      Breng bij het oplichten van het waarschuwingslampje "motoroliedruk" tijdens het werk het voertuig uit de gevarenzone, schakel de motor onmiddellijk uit en verhelp de storing.

      VOORZICHTIG

      Verminderde stabiliteit door opbouw

      Pas uw rijstijl aan.

      Rijprogramma's

      LET OP

      Beschadigingsgevaar

      Kies de selectie van de rijprogramma's alleen bij stilstand van het voertuig.


      1. TRANSPORTMODUS SNEL
      2. TRANSPORTMODUS LANGZAAM
      3. WERKMODUS
      4. KRUIPMODUS
      1. Voertuig stoppen.

      2. Motortoerental op laag toerental instellen.

      3. Rijrichtingskeuzeschakelaar op stand NEUTRAAL (schakelaar op middelste stand).

      <Transportmodus snel>

      De rijsnelheid wordt via het rijpedaal geregeld. Max. 40 km/h

      Instructie

      In de <Transportmodus snel> bedraagt de trekkracht van het voertuig 50 %, de maximale rijsnelheid bedraagt 100 %. De snelheid volgt het motortoerental.

      <Transportmodus langzaam>

      De rijsnelheid wordt via het rijpedaal geregeld. Maximale snelheid ca. 20 km/h

      Instructie

      In de <Transportmodus langzaam> bedraagt de trekkracht van het voertuig 100%, de maximale rijsnelheid bedraagt 50%. De snelheid volgt het motortoerental.

      <Werkmodus>

      max. 20 km/h

      Instructie

      Meer informatie over de <werkmodus> is in het hoofdstuk Multifunctionele indicatie/display MIC 70 beschreven.

      <Kruipmodus>

      Vooruit: max. 5 km/h

      Achteruit: max. 10 km/h

      Instructie

      meer informatie over de <kruipmodus> is in het hoofdstuk Multifunctionele indicatie/display MIC 70 beschreven.

      Voetruimte met pedalen


      1. Rijpedaal
      2. Rempedaal
      3. Pedaal hellingsverstelling stuurwiel
      4. Inchpedaal
      5. Reservoir remvloeistof

      Rijpedaal

      LET OP

       

      Bij het loslaten van het rijpedaal wordt de snelheid abrupt vertraagd, anders dan op een personenauto

      In de hogere versnelling is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de lagere versnelling.

      In de transportmodus is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de werkmodus.

      Wordt het rijpedaal ingetrapt dan wordt het motortoerental hoger.

      Het rijpedaal is geveerd. Als men het rijpedaal laat opkomen wordt het motortoerental lager.

      Wordt het rijpedaal losgelaten dan vertraagt resp. stopt de hydrostatische aandrijving het voertuig.

      Parkeerrem automatisch

      Het waarschuwingslampje in de multifunctionele indicatie brandt bij een geactiveerde parkeerrem.
      1. Is de motor uit of staat de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor op NEUTRAAL, dan is de parkeerrem automatisch geactiveerd.

      2. Wordt de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor bediend (VOORUIT of ACHTERUIT), dan wordt de parkeerrem losgezet.

      Rempedaal MIC 70

      Het rempedaal activeert het voor- en achterwiel van het remsysteem.

      Inchpedaal

      Het inchpedaal regelt de snelheid in WERKMODUS en KRUIPMODUS.

      Voor het verlagen van de rijsnelheid het inchpedaal intrappen.

      Instructie

      Het inchpedaal kan bijkomend als rempedaal worden gebruikt, hiervoor inchpedaal helemaal intrappen.

      Rijden

      Motor starten MIC 70

      Hoofdschakelaar moet zijn ingeschakeld.

      1. Op de bestuurdersplaats plaats nemen en veiligheidsgordel omdoen.

      2. Contactsleutel in het contactslot steken.

      3. Rijrichtingskeuzeschakelaar aan de joystick op middelste stand <neutraal/stop>.

      4. Contact inschakelen (stand I).

        Waarschuwingslampjes van laadcontrole en motoroliedruk moeten branden.

      5. Bij lage buitentemperatuur en koude motor: Met het starten wachten tot de tekstindicatie <Wait to start, preheating> uitgaat.

      6. Motor starten (stand II) - max. 10 seconden.

        Waarschuwingslampjes van laadcontrole en motoroliedruk moeten uitgaan; indien niet, motor uitschakelen en fout verhelpen.

      7. Bij omgevingstemperaturen onder 0°C: Vooraleer met het werk wordt begonnen, motor met laag motortoerental laten warmdraaien tot het gele waarschuwingslampje <Hydraulische temperatuur te laag> uitgaat.

      8. Start de motor niet, startprocedure herhalen.

      Tempomaat

      De tempomaat werkt alleen in de WERKMODUS en KRUIPMODUS.


      1. Schakelaar tempomaat

        Tempomaat activeren

      1. Gewenste werksnelheid met het rijpedaal selecteren.

      2. Rijdt het voertuig met de gewenste snelheid, op SET op de schakelaar tempomaat drukken. De tempomaat is geactiveerd.

        1. Snelheid achteraf verhogen: SET + indrukken

        2. Snelheid achteraf verlagen: RES – indrukken

        3. De snelheid kan op korte termijn via het inchpedaal worden gereduceerd. Wordt het inchpedaal losgelaten, rijdt het voertuig opnieuw met ingesteld motortoerental.

      3. Tempomaat deactiveren

      4. Om te deactiveren, moet het rempedaal worden ingetrapt of moet het inchpedaal worden doorgetrapt. Na de deactivering van de tempomaat wordt door het indrukken van RES (tijdens het rijden) de voordien opgeslagen snelheid opnieuw geactiveerd.

      Rijrichting kiezen

      Aan de joystick bevindt zich de rijrichtingskeuzeschakelaar.

      Instructie

      Verlaat de bestuurder de bestuuurdersstoel terwijl de rijrichtingskeuzeschakelaar op "vooruit" of "achteruit" staat, schakelt de motor uit.


      1. Rijrichtingsschakelaar
      2. Indicatie rijrichtingskeuze vooruit
      3. Indicatie rijrichtingskeuze achteruit
      1. VOORUIT: schakelaar naar voren, rijrichting VOORUIT wordt geactiveerd en weergave rijrichtingskeuze "vooruit" brandt.

        In deze stand wordt de parkeerrem automatisch gelost.

      2. ACHTERUIT: schakelaar naar achteren, rijrichting ACHTERUIT wordt geactiveerd en weergave rijrichtingskeuze "achteruit" brandt.

        In deze stand wordt de parkeerrem automatisch gelost.

      3. NEUTRAAL: schakelaarstand is in het midden, geen indicatie brandt.

        In deze stand is de parkeerrem automatisch geactiveerd, het voertuig rijdt niet.

      Rijden

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor ongevallen

      Laat het rijpedaal tijdens de rit niet abrupt los. Het voertuig wordt bij het loslaten van het rijpedaal afgeremd. Het voertuig wordt bij het loslaten van het rijpedaal in de transportmodus minder afgeremd dan in de werkmodus.

      VOORZICHTIG

      Beschadigingsgevaar

      Stel zeker dat het voertuig bij het passeren van obstakels niet vast komt te zitten.

      Passeer obstakels tot 150 mm langzaam en voorzichtig onder een hoek van 45°.

      Passeer obstakels van meer dan 150 mm alleen met een geschikte rijplank.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor ongevallen

      Schakel bij het rijden over de openbare weg voor transportdoeleinden (niet bij reiniging van de straat) de PTO uit en sluit de neerlaatsmoring voor de fronthefinrichting.

      1. PTO uitschakelen.

      2. Rijpedaal voorzichtig intrappen.

      3. Voertuig met het stuurwiel sturen.

      Stoppen

      1. Rijpedaal op laten komen.

        Het voertuig remt automatisch en blijft stilstaan.

      2. Voor een sterkere remwerking of in geval van nood het rempedaal bedienen.

      Voertuig parkeren

        LET OP

        Gevaar voor letsel

        Laat de voorhanden aanbouwapparaten voor het verlaten van het voertuig neer.

      1. Voertuig stoppen.

      2. Rijrichtingskeuzeschakelaar aan de joystick op middelste stand <neutraal/stop>.

      3. Motor 1 tot 2 minuten stationair laten draaien.

      4. Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.

      5. 30 seconden wachten.

      6. Hoofdschakelaar op positie 0 draaien.

      Frontkrachttiller

      Aan de frontkrachttiller kan een 4-puntsopname (optie) worden aangebracht. Hieraan kunnen dan de desbetreffende aanbouwapparaten worden bevestigd. Bepaalde aanbouwapparaten kunnen ook direct aan de frontkrachttiller worden aangebracht.

      LET OP

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Zorg ervoor dat bij de aanbouw van aanbouwapparaten aan de frontkrachttiller de toegestane asbelasting niet wordt overschreden.

      Zijn er personen in de omgeving van de frontkrachttiller en aangebouwde aanbouwapparaten, dan mag u de frontkrachttiller niet bedienen.

      Zorg ervoor dat aan de frontkrachttiller bevestigde aanbouwapparaten het voertuig niet aanraken en beschadigen.

      Neerlaatsnelheid van de frontkrachttiller instellen


        1. Draaiknop neerlaatsnelheid
      1. PTO (arbeidshydraulica) uitschakelen.

      2. Neerlaatsnelheid van de frontkrachttiller met draaiknop selecteren.

        1. Rechtsom draaien: De neerlaatsnelheid wordt verlaagd.

          De frontkrachttiller wordt bij de aanslag geblokkeerd

          Opmerking: Deze functie is nodig voor transportritten op de openbare weg om de frontkrachttiller en hierdoor het neerlaten van de aanbouwapparaten te blokkeren.

        2. Linksom draaien: De neerlaatsnelheid wordt verhoogd

      Ontlasting aanbouwapparaat en trillingsdemping (optioneel)

      De ontlasting van het aanbouwapparaat wordt gebruikt om de belasting van een aan de frontkrachttiller gemonteerd aanbouwapparaat in de richting van de vooras van het voertuig te verplaatsen.

      Bijvoorbeeld: bij het gebruik van een maaidek worden de bodemkrachten door het maaidek gereduceerd om de beschadiging van de bodem door doordraaiende wielen te reduceren, vooral als het bergop gaat.

      Instructie

      Wordt het aanbouwapparaat opgetild terwijl de ontlasting van het aanbouwapparaat is ingeschakeld, werkt deze als een ladingstabilisatie bij het rijden.

      De trillingsdemping (optioneel) zorgt bij transportritten met opgetild aanbouwapparaat aan de frontkrachttiller voor comfortabeler en stabieler rijden.


        1. Draaiknop ontlasting aanbouwapparaat
      1. Ontlasting aanbouwapparaat met schakelaar (aan de middelste console) inschakelen.

      2. De verplaatsing van het zwaartepunt met draaiknop voor de ontlasting van het aanbouwapparaat veranderen.

        1. Rechtsom draaien: meer gewicht op de vooras

        2. Linksom draaien: minder gewicht op de vooras

      Frontkrachttiller bedienen


        1. Joystick
      1. Voor het optillen van de frontkrachttiller de joystick naar achteren (richting Y1) trekken.

      2. Voor het neerlaten van de frontkrachttiller de joystick naar voren (richting Y2) duwen.

      Zweefstand


        1. Hoofdschakelaar zweefstand
      1. De zweefstand wordt met de hoofdschakelaar zweefstand in- of uitgeschakeld.

        Bij het rijden op de openbare weg voor transportdoeleinden (niet bij de reiniging van de openbare weg), moet de zweefstand zijn uitgeschakeld.

      2. Voor het inschakelen van de functie zweefstand de joystick in de richting Y2 tippen. De joystick gaat dan opnieuw in de stand NEUTRAAL.

        In de zweefstand past het aanbouwapparaat zich aan de bodemcontour aan.

      3. Voor het uitschakelen van de functie zweefstand de joystick in de richting Y1 trekken.

      Aanbouwapparatuur

      Instructie

      Lees a.u.b. voor de aanbouw de handleiding van de gebruikte aanbouwapparatuur.

      Aanbouwapparatuur is optioneel en kan voor op de fronthefinrichting (zie hoofdstuk Frontkrachttiller) of op het bevestigingsframe voor of achter worden aangebracht.

      GEVAAR

      Gevaar door veranderd zwaartepunt van het voertuig en veranderd rijgedrag. Bij het transport van vloeistoffen kunnen golfbewegingen optreden die het voertuig doen slingeren.

      Bij ombouwen, vooral bij het ombouwen van winter- op zomerbedrijf, en bij veranderde ladingen, moet de bestuurder zich op een gewijzigd rijgedrag instellen.

      WAARSCHUWING

      Beknellingsgevaar bij het aanbrengen van aanbouwapparatuur

      Grijp niet tussen de fronthefinrichting en de aanbouwapparatuur.

      VOORZICHTIG

      Verbrandingsgevaar door hete hydraulische koppelingen

      Draag handschoenen bij het loshalen van hydraulische koppelingen.

      LET OP

       

      Draag bij het monteren resp. demonteren van de aanbouwapparatuur geschikte beschermende kleding, veiligheidsschoenen en handschoenen. Dit geldt ook tijdens het gebruikt en de toepassing.

      Voordat u aanbouwapparatuur aanbrengt die niet speciaal voor dit voertuig bestemd is, gelieve u contact op te nemen met uw dealer. Hij controleert hoe en of deze aanbouwapparatuur op dit voertuig mag worden gemonteerd en gebruikt. Dat is belangrijk voor de veiligheid van bestuurder en voertuig alsmede voor eventuele garantieclaims.

      Aanbouwapparatuur die de veiligheid of stabiliteit van het voertuig in gevaar brengt, mag niet worden gebruikt.

      Aanbouwapparaten aan het voertuig koppelen

        LET OP

        Beschadigingsgevaar

        Houd hydraulische aansluitingen schoon.

        Reinig de stekker en koppeling voor gebruik met een pluisvrije doek.


        1. Koppelingsstekker
        2. Koppelingsmof
        3. Ring
      1. Ring van de koppelingsmof naar beneden trekken en vasthouden.

      2. Koppelingsstekker van de hydraulische slang van het aanbouwapparaat in de koppelingsmof drukken.

      3. Ring van de koppel loslaten. Op veilig vastklikken controleren.

      4. Om te ontkoppelen de ring naar beneden trekken, vasthouden en de hydraulische slang eruit trekken.

      Het voertuig ballasten

      Instructie

      De vooras van het voertuig moet altijd worden belast met ten minste 30%, de achteras altijd met ten minste 30% van het leeggewicht van het voertuig.

      Controleer voor de aanschaf van het hulpstuk of aan deze eisen is voldaan door de combinatie voertuig-werktuig te wegen.

      Voor de bepaling van het totale gewicht, de aslasten en de bandlastcapaciteit en de vereiste minimale ballast zijn de volgende gegevens vereist:

      • alle gewichten in kg (weeg voertuig, indien nodig)

      • Alle afmetingen in meter (m)


      TL
      (kg)
      =
      Leeggewicht van het voertuig
      *
      TV
      (kg)
      =
      Voorasbelasting van het lege voertuig
      *
      TH
      (kg)
      =
      Achterasbelasting van het lege voertuig
      *
      GH
      (kg)
      =
      Totaal gewicht achterbevestiging / achterballast
      **
      GV
      (kg)
      =
      Totaal gewicht frontbevestiging / voorballast
      **
      a
      (m)
      =
      Afstand tussen zwaartepunt voorste bevestiging (voorballast) en midden vooras, max. = 0,86 m
      **
      ***
      b
      (m)
      =
      Wielbasis van het voertuig
      *
      ***
      c
      (m)
      =
      0,56
      d
      (m)
      =
      Afstand tussen het midden van het bevestigingspunt aan de werktuigzijde en het zwaartepunt van de achterste bevestiging / achterballast
      **
      ***

      * zie hoofdstuk "Technische gegevens"

      ** zie gebruiksaanwijzing van het hulpstukbijlage

      *** afmeten

      Berekening van de minimum ballast voor bij aanbouwapparatuur achterop


      1. Resultaat in de tabel noteren.

      Berekening van de minimum ballast achterop bij frontaanbouwapparatuur

      Waarde “x” zie opgaven van de fabrikant indien geen opgave, x = 0,45.


      1. Resultaat in de tabel noteren.

      Berekening van de daadwerkelijke voorasbelasting


      1. Wordt met de frontaanbouwapparatuur (GV) de vereiste minimum ballast front (GV min) niet bereikt dan moet het gewicht van de frontaanbouwapparatuur tot het gewicht van de minimum ballast aan de voorkant verhoogd worden.

      2. De daadwerkelijk berekende en in de handleiding van de werkmachine aangegeven toegestane voorasbelasting in de tabel invoeren.

      Berekening van het werkelijke totale gewicht


      1. Wordt met het achteraanbouwapparaat (GH) de vereiste minimumballast achteraan (GH min) niet bereikt, moet het gewicht van het achteraanbouwapparaat tot het gewicht van de minimumballast achteraan worden verhoogd.

      Berekening van de daadwerkelijke achterasbelasting


      1. Resultaat in de tabel noteren.

      Aanbouwmogelijkheden vooraan

      3-puntsopname (optioneel)

        De 3-puntsopname wordt aan de frontkrachttiller aangebracht en met 2 bouten beveiligd.

        Deze bezit een hellingsverstelling.


        1. 3-puntsopname
        2. Trekstang
        3. Bevestiging voor topstang
        4. Bout hellingverstelling
        5. Bout beveiliging frontkrachttiller

        Hellingsverstelling

      1. Bout hellingsfunctie uittrekken, het aanbouwapparaat kan pendelen.

      2. Bij volledig opgetild aanbouwapparaat wordt het apparaat horizontaal uitgelijnd.

      Aanbouwapparaat aan 3-puntsopname monteren

        WAARSCHUWING

        Verwondingsgevaar door aanbouwapparaten

        Beweeg of bouw geen aanbouwapparaten aan als zich personen in de gevarenzone bevinden.

        VOORZICHTIG

        Beschadigingsgevaar door verkeerde montage

        Controleer na de montage van het aanbouwapparaat of bij het hijsen geen bestuurderscabine of aanbouwdelen beschadigd kunnen worden.

        LET OP

         

        Neem voor het vermijden van een foute montage de afbeeldingen en aanbouwaanwijzingen in acht.

        Instructie

        Voldoende plaats tot de bestuurderscabine of opbouweenheden moeten in acht worden genomen. Aanrakingen moeten worden uitgesloten.

        Met het gewicht van het aanbouwapparaat rekening houden. Zware aanbouweenheden zo dicht mogelijk tegen het voertuig aanbrengen.

      1. Tegen het aanbouwapparaat rijden.

      2. Trekstang met het aanbouwapparaat verbinden.

      3. Aanbouwapparaat met 2 bouten bevestigen en bouten met borgclip beveiligen.

      4. Topstang met het aanbouwapparaat verbinden en borgen.

        Volgende beschrijving voor de juiste/foute montage van de topstang in acht nemen.

      Foute montage van de topstang


      1. De bovenste verbinding (topstang) van het voertuig met het aanbouwapparaat is niet juist gemonteerd. De hoek t.o.v. de onderste bevestiging wijkt te zeer af.

      2. Wordt het aanbouwapparaat zo opgetild, dan leidt dit tot het plots inklappen in de richting van de bestuurderscabine en hierdoor tot beschadiging van de voorruit of andere aanbouwdelen.

      3. Hoe meer de hoek van de bovenste t.o.v. de onderste bevestiging afwijkt, hoe meer het aanbouwapparaat bij het optillen naar achteren wordt gekanteld.

      Juiste montage van de topstang


      1. De bovenste verbinding van het voertuig met het aanbouwapparaat is niet juist gemonteerd. De hoek van de verbinding is veel vlakker dan bij een fout gemonteerde verbinding. Hierdoor wordt verhinderd dat het bij het optillen van het aanbouwapparaat tot een beschadiging van de bestuurderscabine komt.

      4-puntsopname (optioneel)

        De 4-puntsopname wordt aan de frontkrachttiller aangebracht en met 2 bouten beveiligd.

        Deze bezit een hellingsverstelling.


        1. 4-puntsopname
        2. Centrale vergrendelingshendel
        3. Onderste opname
        4. Bovenste opname
        5. Bout hellingsverstelling

        Hellingsverstelling

      1. Bout hellingsfunctie aftrekken; het aanbouwapparaat kan pendelen.

      2. Bij volledig opgetild aanbouwapparaat wordt het apparaat horizontaal uitgelijnd.

      Aanbouwapparaat aan 4-puntsopname monteren

        WAARSCHUWING

        Verwondingsgevaar door aanbouwapparaten

        Beweeg of bouw geen aanbouwapparaten aan als zich personen in de gevarenzone bevinden.

      1. Tegen het aanbouwapparaat rijden.

      2. Frontkrachttiller zover neerlaten tot de bovenste koppelpunten onder de opnames van het aanbouwapparaat liggen.

      3. Hendel van de centrale vergrendeling naar boven trekken en naar rechts drukken om de vergrendeling te openen.

      4. Tegen het aanbouwapparaat rijden tot de opnames contact hebben.

      5. Frontkrachttiller voorzichtig naar boven bewegen tot het aanbouwapparaat in de opnames bevestigd en opgetild is.

      6. Hendel van de centrale vergrendeling opnieuw naar links drukken, de hendel moet in de houder vastklikken om het aanbouwapparaat te vergrendelen.

      Aanbouwapparaat aan de 4-puntsopname demonteren

      1. Aanbouwapparaat van de bodem optillen.

      2. Centrale vergrendeling ontgrendelen.

      3. 4-puntsopname met frontkrachttiller zover neerlaten tot de opnames van het aanbouwapparaat vrij zijn.

      4. Van het aanbouwapparaat wegrijden.

      5. Hendel van de centrale vergrendeling opnieuw sluiten vooraleer de 4-puntsopname helemaal naar boven wordt opgetild.

      Opnameframe voor

      Bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan het opnameframe voor aanbouwapparaten worden aangebracht.


        1. Opnameframe
      1. Aanbouwapparaat in opnameframe schuiven en met 2 bouten borgen.

      Aanbouwmogelijkheden op de achterwagen

      Aanbouwframe met kipfunctie (optie)

        Mogelijke aanbouwapparaten aan het aanbouwframe: strooier, watervat of gras-/bladzuigcontainer van een maai-/zuigcombinatie.


        1. Aanbouwframe met kipfunctie
      1. De aanbouwapparaten zijn op een Kärcher-wisselframe of op een geïntegreerd wisselframe van de aanbouwapparaatfabrikant aangebouwd en worden aan het aanbouwframe aangebracht en beveiligd.


        1. Bedieningshendel
      2. Het aanbouwframe wordt gestuurd met de bedieningshendel rechts van de joystick.


        1. Schakelaar "dubbel werkende besturingshydraulica AUX achter" / "aanbouwframe met kipfunctie"
      3. Om te activeren, schakelaar op "aanbouwframe met kipfunctie" omschakelen.

      Aanbouwmogelijkheden aan het aanbouwframe


        1. Opbouwstrooier
        2. Wisselframe (geïntegreerd in het aanbouwapparaat)
        3. Aanbouwframe met kipfunctie
      1. Aan de hand van het voorbeeld van een opbouwstrooier wordt het aanbrengen/afnemen beschreven.

      Bevestiging instellen

        Instructie

        De instelling van de bevestiging van het wisselframe moet alleen bij eerste montage of bij de aanbouw op een ander dragervoertuig gebeuren.


        1. Schroef met moer
        2. Bevestigingshaak (2x)
        3. Aanbouwframe
      1. Moeren links en rechts ca. 1 omwenteling lossen.

      2. Aanbouwapparaat aan het aanbouwframe aanbrengen en met borgbout en borgklemmen borgen, zie volgend hoofdstuk.Aanbouwapparaat aan het voertuig aanbrengen.

      3. Aanbouwframe helemaal neerlaten.

      4. Bevestigingshaak zoals getoond tegen het aanbouwframe aandrukken.

      5. Moeren links en rechts opnieuw aantrekken.

      Aanbouwapparaat aan het voertuig aanbrengen


        1. Achterzijde voertuig
        2. Borgbout met borgklem (2x)
        3. Aanbouwapparaat
        4. Steunen achteraan
        5. Bevestigingshaak (2x)
        6. Steunen vooraan
      1. Borgbout van het aanbouwframe links en rechts uittrekken (borgbout en borgklem zijn een deel van het aanbouwframe).

      2. Met de achterzijde van het voertuig in het middel en parallel (voorzichtig) onder het op steunen staande aanbouwapparaat tot aan de aanslag rijden.


        1. Wisselframe van het aanbouwapparaat
        2. Bevestigingshaak (2x)
        3. Aanbouwframe
      3. Aanbouwframe voorzichtig optillen tot de voorste steunvoeten het contact met de bodem verliezen, hierbij dient ervoor te worden gezorgd dat de bevestigingshaken in het aanbouwframe grijpen.

      4. Afsluitend de goede bevestiging van de bevestigingshaken controleren.

      5. Voorste steunen van het aanbouwapparaat aftrekken.


        1. Aanbouwapparaat
        2. Steunen achteraan
        3. Beveiliging aanbouwapparaat (2x)
      6. Instappen en aanbouwframe helemaal neerlaten.

      7. Achterste steunen van het aanbouwapparaat aftrekken.


        1. Borgbout (2x)
        2. Borgklem (2x)
      8. Aanbouwapparaat links en rechts beveiligen (borgbout en borgklem zijn een onderdeel van het aanbouwframe).

        Bij eerste montage of bij het vervangen van het dragervoertuig moet de bevestiging worden ingesteld, zie hoofdstuk Bevestiging instellen.

      9. Hydraulische en elektrische aansluitingen na de aanbouw aan de achterzijde van het voertuig uitvoeren.

      Aanbouwapparaat aan het voertuig verwijderen


        1. Steunen vooraan
        2. Steunen achteraan
      1. Aanbouwframe helemaal neerlaten.

      2. Hydraulische en elektrische aansluitingen voor het afbouwen loskoppelen.

      3. Borgbout links en rechts uittrekken.

      4. Beide achterste steunen tot aan de aanslag insteken.

      5. Aanbouwframe zover optillen tot de voorste steunen kunnen worden ingestoken.

      6. Instappen en aanbouwframe helemaal neerlaten.

      7. Beide voorste steunen tot aan de aanslag insteken.

      8. Aanbouwframe neerlaten.

      9. Voorzichtig met voertuig eruit rijden.

      Aanbouwmogelijkheden achteraan

      Opnameframe achter

      Contragewichten en bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan het aanbouwframe voor aanbouwapparaten worden aangebracht.


        1. Opnameframe
      1. Aanbouwapparaat in opnameframe schuiven en met 2 bouten borgen.

      Aanhangerkoppeling

      LET OP

       

      Let er bij het aan- en afkoppelen op dat zich niemand in de gevarenzone bevindt.


      1. Aanhangerkoppeling
      2. Contactdoos voor aanhanger

      Instructie

      Toegestane steunlast en aanhanglast, zie Technische gegevens.

      Er mogen alleen aanhangers met oploopremsysteem worden aangekoppeld.

      De steunlast is afhankelijk van de aanhanginrichting en de banden.

      Transport

      Voertuig verladen

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door verkeerd transport

      Houd rekening met het gewicht van het voertuig.

      Rijd het voertuig langzaam en voorzichtig op het transportvoertuig.

      LET OP

      Beschadiging van het voertuig

      Verlaad het voertuig niet met een kraan.

      Gebruik geen vorkheftruck.

      1. Voertuig met lage snelheid op het transportvoertuig rijden.

      Instructie

      Als het voertuig niet kan rijden, zie hoofdstuk Voertuig wegslepen.

      Transportbeveiliging op het knikscharnier aanbrengen


        1. Pen met borgsplitpen
        2. Transportbeveiliging
        3. Opbergen transportbeveiliging
      1. Borgsplitpennen eruit trekken.

      2. Beide pennen eruit trekken.

      3. Transportbeveiliging uit de opbergplaats trekken.

      4. Transportbeveiliging aanbrengen.

      5. Pennen erin steken.

      6. Pennen met borgsplitpen borgen.

      Voertuig borgen

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor ongevallen

      Beveilig het voertuig voor het transport tegen verschuiven.


      1. Voertuig parkeren.

      2. Voertuig met spanbanden aan de weergegeven bevestigingspunten aan beide zijden borgen.

      Voertuig wegslepen

      LET OP

      Beschadigingsgevaar door ondeskundig wegslepen

      Het wegslepen van een hydrostatisch aangedreven voertuig is slechts beperkt mogelijk, meestal tot enkele meters beperkt. Sleep daarom het voertuig slechts uit de gevarenzone van het stromende verkeer en zorg voor een transportmogelijkheid.

      Sleep het voertuig slechts met stapsnelheid weg.

      Vertrek langzaam en zonder schokken.

      Bevestig het voertuig voor het wegslepen slechts aan het sleepoog (vooraan) of de aanhanginrichting (achteraan).

      Gebruik bij voorkeur een geschikte sleepstang.

      1. Om het voertuig weg te slepen, moeten eerst de hydraulische remcilinders gelost en de beide bypassventielen worden geopend.

      Sleepoog aanbrengen

        Instructie

        Het sleepoog met borgbout en borgclip bevindt zich in de bestuurderscabine.

        Bij voertuigen zonder EG-typevergunning is deze niet in de leveringsomvang inbegrepen, maar kan deze als toebehoren worden besteld (bestelnummer 2.852-220.0).


        1. Sleepoog
        2. Borgbout
        3. Borgclip
        4. Borgclip voor bout
        5. Bout
      1. Sleepoog uit bestuurderscabine nemen.


        1. Borgbout met borgclip
        2. Sleepoog
        3. Voertuigframe
        4. Bout
        5. Borgclip
      2. Sleepoog aan het rechter voertuigframe vooraan aanbrengen.

      3. Borgbout in het sleepoog steken en met borgclip borgen.

      Hydraulische remcilinder lossen

      De moeren voor het lossen van de remcilinders bevinden zich links en rechts van het knikgewricht.


      1. Hydraulische remcilinder
      1. Moer van de hydraulische remcilinder links en rechts losdraaien.

      Bypassventielen openen

      De bypassventielen bevinden zich aan de onderkant in het voorste gedeelte van de achterzijde.


      1. Bypassventiel
      1. Bypassventielen 3 omwentelingen uitdraaien (SW 24 mm).

      2. Sleepkabel aan het sleepoog vooraan of achteraan bevestigen.

      3. Voertuig langzaam op het transportvoertuig trekken.

      4. Na het wegslepen, moeren aan de remcilinder opnieuw aantrekken (aanhaalmoment 70 Nm) en bypassventielen sluiten.

      Opslag

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Neem het gewicht van het apparaat in acht.

      1. Motorolie en motoroliefilter vervangen.

      2. Bij vorstgevaar controleren of er voldoende antivriesmiddel in de koelvloeistof voorhanden is.

      3. Voertuig van binnen en van buiten reinigen.

      4. Voertuig op een beschermde, effen en droge plaats parkeren.

      5. Contactsleutel op de stand "stop" draaien en uittrekken.

      6. Hoofdschakelaar uitschakelen.

      7. Voertuig opkrikken bij opslag van meer dan een maand.

      8. Accu loskoppelen.

      9. Accu na 2 maanden laden.

      Onderhoud

      Algemene veiligheidsinstructies

      WAARSCHUWING

      Levensgevaar door stromend verkeer

      Breng het voertuig voor onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uit de gevarenzone van het stromende verkeer en draag een verkeersvest.

      GEVAAR

      Gevaar voor beknelling

      Wanneer u onder geheven aanbouwapparatuur werkt, beveiligt u de aanbouwapparatuur altijd mechanisch (onderbouwen).

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Blijft uit de omgeving van het aandrijfbereik. Houd rekening met de nalooptijd van de motor bij het afzetten (3-4 seconden).

      Klem vóór werkzaamheden aan de elektrische installatie de accu af.

      VOORZICHTIG

      Verwondingsgevaar door per ongeluk opstartend voertuig

      Vooraleer u het voertuig reinigt en onderhoudt, onderdelen vervangt of op een andere functie omstelt, schakelt u het voertuig uit en trekt u de contactsleutel eruit.

      VOORZICHTIG

      Verbrandingsgevaar door hete oppervlakken en bedrijfsstoffen

      Laat het voertuig voor alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden voldoende afkoelen.

      LET OP

       

      Vloeistoffen zoals motorolie, hydraulische olie, remvloeistof, diesel of koelvloeistof niet in het milieu terecht laten komen. Voer deze vloeistoffen op een milieuvriendelijke manier af.

      LET OP

       

      Reparatiewerkzaamheden mogen alleen door erkende klantenservices of door experts op dit gebied worden uitgevoerd en die met alle relevante veiligheidsvoorschriften vertrouwd zijn.

      Laswerkzaamheden aan het voertuig of het voertuigframe zijn niet toegestaan.

      Servicelampje

      Het servicelampje brandt wanneer het betreffende onderhoud moet worden uitgevoerd.

      Het servicelampje knippert op het display:

      • Voor de eerste keer na 50 draaiuren wanneer de eerste inspectie moet worden uitgevoerd.

      • De volgende service na 250 draaiuren.

      • Daarna om de 500 draaiuren.

      Instructie

      Het servicelampje moet door de servicedienst worden gereset.

      Onderhoudstermijnen

      Instructie

      Om tegemoet te komen aan garantie-eisen moeten tijdens de garantielooptijd alle service- en onderhoudswerkzaamheden door de geautoriseerde Kärcher-servicedienst conform de inspectiechecklist worden uitgevoerd.

      • Dagelijks voor aanvang van het werk, zie hoofdstuk Veiligheidscontrole.

      • Na natte reiniging van het voertuig alle lagers doorsmeren.

      • Naar behoefte de veiligheidskeuring volgens de plaatselijk geldende voorschriften door de servicedienst laten uitvoeren.

      • De termijnen voor de controle- en onderhoudswerkzaamheden door de klant zijn te vinden in de onderstaande tabel.

        Verdere onderhoudswerkzaamheden moeten door de servicedienst na 250, 500 (jaarlijks), 1000, 1500 of 2000 draaiuren conform de inspectiechecklijst worden uitgevoerd. U gelieve op tijd contact op te nemen met de servicedienst.

      Onderhoudsschema voertuig (door klant uit te voeren)

      Pos.
      Bouwgroep
      Handeling
      Dagelijks
      Wekelijks
      om de 500 uur
      of jaarlijks*
      1
      Stoffilter cabine
      Op verontreiniging controleren.
      Verontreinigde stoffilters reinigen of vervangen.
      X (afhankelijk van de omgevingsomstandigheden)
      X
      Vervangen
      X (indien nodig vroeger)
      2
      Besturing
      Visuele controle
      X
      De lagers van de stuurcilinder op speling controleren.
      X
      3
      Koelvloeistofexpansievat
      Koelvloeistofpeil controleren.
      X
      Mengverhouding water/antivriesmiddel controleren.
      X
      4
      V-snaar
      Spanning controleren.
      X
      X
      5
      Schroefverbindingen
      Visuele controle, indien nodig aantrekken.
      X
      X
      6
      Motorluchtfilter
      Op verontreiniging controleren.
      Verontreinigde motorluchtfilter reinigen of vervangen.
      X
      Vervangen
      X (indien nodig vroeger)
      7
      Motorolie
      Oliepeil voor het begin van de rit controleren.
      X
      Vervangen
      X
      8
      Motoroliefilter
      Vervangen
      X
      9
      Hydraulische olietank
      Peil hydraulische olie controleren.
      X
      X
      10
      Hydraulische koppelingen en aansluitingen
      Op ondichtheid controleren.
      X
      X
      11
      Batterij
      Accu op spanning, vastheid en dichtheid controleren.
      X
      X
      Elektrolytpeil en elektrolytdichtheid in de cellen controleren (alleen onderhoudsarme accu).
      X
      X
      Accupolen op oxidatie controleren, indien nodig afborstelen en met poolvet insmeren. Op vastheid van de verbindingskabels letten.
      X
      12
      Uitlaatsysteem
      Toestand en vastheid van de verbindingselementen controleren.
      X
      X
      Visuele controle van het uitlaatsysteem op scheurvorming en ondichtheden.
      X
      X
      13
      Parkeerrem
      Op werking en instelling controleren
      X
      X
      14
      Koeler
      Visuele controle van motorkoelvloeistof-, laadlucht- en hydraulische oliekoeler op beschadiging, vastheid, dichtheid en verontreiniging, evt. reinigen.
      X
      X
      Koelvloeistofpeil controleren.
      Mengverhouding water/koelvloeistofpeil controleren.
      X
      X
      Koelvloeistofslangen op dichtheid en beschadigingen controleren.
      X
      X
      15
      Banden
      Toestand en vuldruk controleren.
      X
      X
      16
      Ruitensproeierreservoir
      Vulniveau controleren.
      X
      X
      17
      Verlichting en claxon
      Werking controleren.
      X
      X
      18
      Airconditioning/verwarming
      Werking en dichtheid controleren. Verdamper van de airconditioning desinfecteren.
      X
      19
      Waarschuwingssticker
      Leesbaarheid controleren, indien nodig vervangen.
      X
      20
      Stofkappen en afdekkingen hydraulisch systeem
      Controleren, ontbrekende of beschadigde vervangen.
      X
      21
      Slangen en slangklemmen
      Visuele controle van alle hydraulische verbindingen op juiste aanbrenging en dichtheid.
      X
      X
      22
      Brandstofleidingen en aansluitingen
      Op ondichtheid controleren.
      X
      X
      23
      Bowdenkabels en bewegende delen
      Op lichtlopendheid controleren.
      X
      24
      Dynamo
      Reinigen (niet met hogedrukreiniger)
      X
      25
      Elektrische leidingen
      Op beschadigingen controleren.
      X
      26
      Lagers/smeerpunten
      Smeren, zie hoofdstuk Smeerschema
      X

      * afhankelijk van wat het eerst van toepassing is

      Smeerschema



      Smeerpunt
      Aantal
      Interval
      1
      Centrale smeerlijst voor
      • Draailager

      • Hefcilinder frontkrachttiller

      • Voorste lager stuurcilinder

      1
      Dagelijks
      2
      Knikgewricht in midden voertuig
      2
      Dagelijks
      3
      Stuurcilinder
      2
      Dagelijks
      4
      Onderste lager knikgewricht
      1
      Dagelijks
      5
      Hefcilinder hefplatform
      4
      Om de 25 h
      6
      Draailager hefplatform
      2
      Dagelijks
      7
      Rijpedaal
      1
      Om de 100 h
      8
      Omkeerhendel rempedaal
      1
      Om de 100 h
      1. Hoogwaardige universeel vet gebruiken.

      2. Smeernippel volgens de smeerintervallen (tabel) met de vetspuit smeren.

      3. V-snaar schoon en vetvrij houden.

      Onderhoudswerkzaamheden voorbereiden

      1. Voertuig op een effen ondergrond plaatsen.

      2. Motortoerental op nullast zetten.

      3. Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.

      4. Voertuig tegen het wegrollen beveiligen.

      5. Hoofdschakelaar op positie "0" zetten.

      Onderhoudswerkzaamheden

      Aanbouwframe optillen

      Instructie

      Het opgetilde aanbouwframe wordt aan voertuigzijde automatisch door een speciaal ventiel beveiligd. Een handmatige beveiliging is niet vereist.

      1. Omschakelklep in stand aanbouwframe zetten.

      2. Montageframe helemaal omhoog bewegen.

      Bekledingen/afdekkingen

      WAARSCHUWING

      Verbrandingsgevaar door hete oppervlakken

      Laat het voertuig voor het afnemen van de bekledingen/afdekkingen voldoende afkoelen.

      Instructie

      Voor de uitvoering van verschillende onderhoudswerkzaamheden moeten de bekledingen/afdekkingen worden afgenomen.

      Zijafdekkingen


      1. Afsluiting zijafdekking
      2. Zijafdekking

      Zijafdekking afnemen:

      1. beide afsluitingen openen.

      2. Zijafdekking optillen en naar opzij uittrekken.

      Zijafdekking aanbrengen:

      1. zijafdekking zijdelings inbrengen.

      2. Zijafdekking aan de bovenste rand in de bevestigingsgroef inhangen.

      3. Zijafdekking in de juiste positie schuiven en met de sluitingen borgen.

      Voorste afdekking


      1. Afsluiting zijafdekking
      2. Zijafdekking
      3. Afsluiting voorste afdekking
      4. Voorste afdekking

      Voorste afdekking afnemen:

      1. beide zijafdekkingen uitbouwen.

      2. Linker en rechter afsluiting van de voorste afdekking openen.

      3. Voorste afdekking optillen en afnemen.

      Voorste afdekking aanbrengen:

      1. voorste afdekking inhangen en met beide afsluitingen bevestigen.

      2. Beide zijafdekkingen inbouwen.

      Radiateurbeschermrooster


      Radiateurbeschermrooster afnemen:

      1. onderste beschermrooster naar boven toe optillen.

      2. Onderste deel eruit bewegen

      3. Radiateurbeschermrooster naar onderen toe eruit nemen.

      Radiateurbeschermrooster aanbrengen:

      1. radiateurbeschermrooster onderaan vastklikken, dan bovenaan dichtklappen.

      Accu uitbouwen/inbouwen

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel

      Neem de veiligheidsvoorschriften bij de omgang met accu's in acht.

      Klem bij het uitbouwen van de accu eerst de minpool af.

      Bescherm de accupolen en poolklemmen met voldoende poolbeschermingsvet.

      Accu uitbouwen

      1. Afdekkappen van poolklemmen aftrekken.

      2. Poolklem (zwarte kabel) aan de minkabel (-) losmaken.

      3. Poolklem (rode kabel) aan de pluspool (+) losmaken.

      4. Houder aan de accubodem afschroeven.

      5. Accu uit de accuhouder nemen.

      Accu inbouwen

      1. Accu in de accuhouder plaatsen.

      2. Houder aan de accubodem vastschroeven.

      3. Poolklem (rode kabel) aan de pluspool (+) aansluiten.

      4. Poolklem (zwarte kabel) aan de minpool (-) aansluiten.

      5. Afdekkappen op poolklemmen steken.

      Accu laden

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel

      Laad de accu alleen met een geschikt oplaadapparaat.

      Neem de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het oplaadapparaat in acht.

      Neem de veiligheidsvoorschriften bij de omgang met accu's in acht.

      1. Minpool van de accu afklemmen.

      2. Oplaadapparaat op accu aansluiten.

      3. Netstekker aansluiten en oplaadapparaat inschakelen.

      4. Accu met de zo klein mogelijke laadstroom laden.

      5. Na het laden het oplaadapparaat eerst van het net en dan van de accu scheiden.

      Wiel verwisselen

      GEVAAR

      Levensgevaar door verkeersstroom

      Breng voor reparatiewerkzaamheden het voertuig uit de gevarenzone van het doorgaande verkeer.

      Schakel het alarmlicht in.

      Zet een waarschuwingsdriehoek neer.

      Draag waarschuwingskleding.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor ongevallen

      Zorg ervoor dat de ondergrond effen en stevig is. Eventueel, grote, stabiele onderlegger voor de kruk gebruiken.

      LET OP

       

      Voer de wielverwisseling alleen uit als u met de nodige handelingen van de wielverwisseling bent vertrouwd. Anders dient u een beroep te doen op een vakman.

      Gebruik alleen geschikt en onbeschadigd gereedschap voor de wielverwisseling.

      Gebruik een geschikte algemeen verkrijgbare krik.


        1. Wielmoeren
        2. Wiel
      1. Voertuig op een effen oppervlak met stevige ondergrond plaatsen.

      2. Parkeerrem bedienen en voertuig bijkomend tegen het wegrollen beveiligen.

      3. Knikgewricht borgen.

      4. Contactsleutel uittrekken.

      5. Wielmoeren met geschikt gereedschap ca. 1 omwenteling losdraaien.

      6. Krik aan het (gemarkeerd door desbetreffend symbool) opnamepunt van het voor- resp. achterwiel plaatsen en voertuig optillen.

      7. Voertuig met schragen bijkomend ondersteunen.

      8. Wielmoeren afschroeven.

      9. Wiel verwijderen.

      10. Verontreinigde wielmoeren en draadbouten reinigen.

      11. Nieuw wiel aanbrengen en alle wielmoeren tot aan de aanslag inschroeven, niet aantrekken.

      12. De wielmoeren in de opgegeven volgorde (A - E) stapsgewijs aantrekken.

      13. Afsluitend de wielmoeren in de opgegeven volgorde met een perfect functionerende momentsleutel met 180 Nm aantrekken.

      14. Schragen eruit trekken en voertuig met krik neerlaten.

      Motoroliepeil controleren

        VOORZICHTIG

        Gevaar voor verbranding

        Laat het voertuig zodanig afkoelen dat er geen verbrandingsgevaar meer bestaat.


        1. Oliepeilstok
      1. Voertuig op een effen ondergrond plaatsen.

      2. Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.

      3. Rechter zijafdekking afnemen.

      4. Oliepeilstok uittrekken.

      5. Oliepeilstok afvegen en erin steken.

      6. Oliepeilstok uittrekken

      7. Oliepeil aan de oliepeilstok aflezen.

        Ligt het oliepeil onder de onderste markering (MIN), dan motorolie bijvullen.

      Motorolie bijvullen

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor verbranding

      Laat het voertuig zodanig afkoelen dat er geen verbrandingsgevaar meer bestaat.

      VOORZICHTIG

      Beschadigingsgevaar

      Een te hoog oliepeil leidt tot beschadiging van de motor. Overschrijdt het oliepeil de bovenste markering van de oliepeilstok, moet olie worden afgetapt tot het correcte oliepeil is bereikt.


      1. Schroef brandstoftank
      2. Brandstoftank met handgreep
      1. Linker zijafdekking afnemen.

      2. Schroef brandstoftank uitdraaien.

      3. Brandstoftank bij de handgreep naar buiten zwenken.


        1. Olievuldeksel
      4. Olievuldeksel verwijderen.

      5. Motorolie bijvullen.

        Specificaties m.b.t. de motorolie zie hoofdstuk (→).

        <steptroubleshooting>

        Motorolie niet boven "MAX"-markering vullen.



        </steptroubleshooting>
      6. Motoroliepeil na 5 minuten controleren.

        Indien nodig motorolie bijvullen.

      Motorolie en motoroliefilter vervangen

      GEVAAR

      Verbrandingsgevaar door hete motorolie

      Laat het voertuig zolang afkoelen tot er geen verbrandingsgevaar meer door hete motorolie en motoroliefilter bestaat.

      Instructie

      Een warme motor vergemakkelijkt het aflaten van de motorolie.

      1. Voertuig op een effen ondergrond plaatsen.

      2. Opvangbak voor minstens 10 liter olie klaarzetten.

      3. Motor afzetten.

      4. Olievuldeksel verwijderen.

      5. Olieaftapplug uitdraaien.

      6. Motorolie aflaten.

      7. Motoroliefilter afschroeven.

      8. Opname en afdichtvlak reinigen.

      9. Afdichting van de nieuwe motoroliefilter met olie insmeren.

      10. Nieuwe motoroliefilter inschroeven en met de hand voldoende aantrekken.

      11. Afdichtring van de olieaftaplug vervangen en olieaftapplug met 60 Nm aantrekken.

      12. Motorolie vullen.

        Vulhoeveelheid en oliesoort, zie hoofdstuk (→).

      13. Olievuldeksel afsluiten.

      14. Motor ca. 30 seconden laten draaien.

      15. Minstens 5 minuten wachten.

      16. Motoroliepeil controleren.

        Indien nodig motorolie bijvullen.

      17. Afdichting van afdichtring en motoroliefilter controleren.

      18. Afgewerkte olie op een milieuvriendelijke manier afvoeren (verzamelpunten).

      Brandstofsysteem ontluchten

      Instructie

      Werd de brandstoftank leeggereden of werd de brandstoffilter vervangen, dan moet het brandstofsysteem worden ontlucht.

      1. Controleren of de brandstoftank gevuld is.

      2. Contactsleutel gedurende 2 tot 5 minuten in stand I draaien tot de brandstofpomp hoorbaar stiller draait.

      Peil hydraulische olie controleren en hydraulische olie bijvullen


        1. Indicatie hydraulisch oliepeil
        2. Maximaal peil hydraulische olie
        3. Minimaal peil hydraulische olie
      1. Peil hydraulische olie controleren.

        Opmerking

        Het peil van de hydraulische olie moet tussen de bovenste (MAX) en de onderste markering (MIN) liggen.

      2. Indien nodig hydraulische olie bijvullen.

        Opmerking

        Ontbrekende hydraulische olie kan met een speciaal gereedschap worden bijgevuld dat aan de lekkagekoppeling van het voertuig wordt aangesloten. Indien nodig, bestel-nr. bij Kärcher aanvragen of het bijvullen door de Kärcher klantenservice laten uitvoeren.

        Soort hydraulische olie: zie hoofdstuk (→).

      Koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen

      VOORZICHTIG

      Verbrandingsgevaar door hete componenten

      Raak bij een hete motor geen onderdelen van het koelsysteem aan. Koelsysteem alleen bij een koude motor openen.

      LET OP

      Materiële schade door verkeerde koelvloeistof

      Vul koelvloeistof alleen bij een koude motor bij.

      Gebruik een water-antivriesmengeling.

      Meng geen antivriesmiddelen.

      Gebruik alleen onthard en gedestilleerd water.

      Koelvloeistof zie hoofdstuk (→).

      Instructie

      Vulpeil bij een koude motor controleren.

      Bij een warme motor kan het koelvloeistofpeil ook iets boven de bovenste markering staan.


        1. Aansluitnippel lang
        2. Slang naar de koeler
        3. Deksel expansievat
        4. Ontluchtingsslang
        5. Expansievat koelvloeistof
      1. Linker zijafdekking afnemenZijafdekkingen.

      2. Vulniveau aan het expansievat controleren.

        Opmerking

        Het koelvloeistofpeil moet tussen de bovenste (MAX) en de onderste (MIN) markering liggen.

      3. Indien nodig nieuwe koelvloeistof bijvullen.

      4. Bijkomend het vulpeil in de radiateur controleren, zie hoofdstuk (→).

      5. Is het expansievat helemaal leeg, dan eerst de radiateur bijvullen.

      Koelvloeistof in de radiateur bijvullen

      WAARSCHUWING

      Verwondingsgevaar door onder druk staand koelwater

      Schroef het radiateurdeksel pas af als het koelsysteem is afgekoeld en niet meer onder druk staat.

      VOORZICHTIG

      Verbrandingsgevaar door hete componenten

      Raak bij een hete motor geen onderdelen van het koelsysteem aan. Koelsysteem alleen bij een koude motor openen.

      LET OP

      Materiële schade door verkeerde koelvloeistof

      Vul koelvloeistof alleen bij een koude motor bij.

      Gebruik een water-antivriesmengeling.

      Meng geen antivriesmiddelen.

      Gebruik alleen onthard en gedestilleerd water.

      Koelvloeistof zie hoofdstuk (→).


        1. Afdekking radiateurdeksel
        2. Radiateurdeksel
      1. Afdekking radiateurdeksel openklappen.

      2. Radiateurdeksel een grendelstand draaien om druk van de radiateur af te laten.

      3. Als de radiateur drukloos is, het radiateurdeksel afschroeven.

      4. Radiateur langzaam tot aan de afvoer van het koelvloeistofexpansievat zonder bellen vullen.

      5. Radiateurdeksel vastschroeven.

      6. Koelvloeistofexpansievat bijvullen. Zie hoofdstuk Koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen.

      Luchtfilter reinigen en vervangen MIC 70


        1. Vleugelschroef
        2. Luchtfilterbehuizing
        3. Vergrendeling (3x)
        4. Filterpatroon
        5. Veiligheidspatroon
      1. Rechter zijafdekking afnemen.

      2. Vleugelschroef losdraaien, niet uitschroeven.

      3. Complete luchtfiltereenheid tot aan de aanslag naar buiten zwenken.

      4. Vleugelschroef aantrekken.

      5. Vergrendelingen aan de luchtfilterbehuizing openen.

      6. Luchtfilterbehuizing verwijderen.

      7. Filterpatroon en veiligheidspatroon uittrekken.

      8. Luchtfilterbehuizing van binnen reinigen.

      9. Filterpatroon op een hard oppervlak uitkloppen.

        Filterpatroon niet met perslucht uitblazen.

      10. Filterpatroon met afdichtingsvlak op netheid en intactheid controleren.

        Sterk verontreinigde of beschadigde filterpatroon vervangen.

      11. Veiligheidspatroon vervangen.

        Verbruikte veiligheidspatroon niet hergebruiken.

      12. Gereinigde filterpatroon plaatsen.

      13. Luchtfilterbehuizing plaatsen.

      14. Vergrendeling aan de luchtfilterbehuizing sluiten.

      15. Na de montage de complete luchfiltereenheid naar binnen zwenken en met vleugelschroef vasttrekken.

      16. Rechter zijafdekking aanbrengen.

      Stoffilter cabine van buiten vervangen


        1. Afdekking
        2. Stoffilter

          Instructie

          Fijnfilter filterklasse F8 (optioneel verkrijgbaar)

      1. 6 schroeven van de afdekking uitschroeven.

      2. Afdekking verwijderen.

      3. Stoffilter verwijderen.

      4. Licht verontreinigde stoffilter met perslucht (verminderde druk) uitblazen. Sterk verontreinigde stoffilter vervangen.

      5. Nieuwe of gereinigde filter plaatsen.

      Stoffilter cabine van binnen vervangen


        1. Klemhendel
        2. Afdekking
        3. Stoffilter

          Instructie

          Fijnfilter filterklasse F8 (optioneel verkrijgbaar)

      1. Klemhendel lossen.

      2. Afdekking naar boven toe afnemen.

      3. Stoffilter verwijderen.

      4. Stoffilter vervangen.

        Op juiste plaatsing van afdichting en stoffilter bij de inbouw controleren.

      5. Afdekking aanbrengen.

      6. Klemhendel bedienen.

      Stoffilter achter de bestuurdersstoel vervangen


        1. Bestuurdersstoel
        2. Stoffilter
        3. Circulatieluchthendel
      1. Besturingsstoel helemaal naar voren schuiven.

      2. Stoffilter verwijderen.

      3. Stoffilter vervangen.

      4. Bestuurdersstoel naar achteren schuiven.

      Reiniging

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Altijd de geheven kiepinrichting borgen.

      1. Voertuig op een vlakke ondergrond neerzetten.

      2. Contact uitschakelen en contactsleutel uit het slot trekken.

      3. Parkeerrem bedienen.

      4. Hoofdschakelaar uitschakelen.

      Voertuig reinigen

      Voertuig dagelijks na afloop van het werk reinigen.

      VOORZICHTIG

      Beschadigingsgevaar door verkeerde reiniging

      Reinig knikscharnier, banden, koelribben, hydrauliekslangen en -ventielen, afdichtingen en elektrische en elektronische componenten niet met een hogedrukreiniger.

      Neem de betreffende veiligheidsvoorschriften bij het reinigen van het voertuig met een hogedrukreiniger in acht.

      Gebruik geen agressieve reinigingsmiddelen.

      Ter bescherming van het luchtfilter het voertuig alleen met uitgeschakelde motor nat reinigen.

      1. Ter preventie van brandgevaar het voertuig op lekkage van olie en brandstof controleren. Lekkages door de klantenservice laten verhelpen.

      2. Ter preventie van brandgevaar de motor, geluiddemper, accu en brandstoftank van plantenresten en olie ontdoen.

      3. Motor indien nodig met borstel, perslucht of lichte waterdruk reinigen.

      4. Spatlappen van de wielen reinigen.

      Radiateureenheid reinigen

        LET OP

        Oververhitting door verontreiniging

        Houd radiateurrooster, aanzuigrooster en blazer altijd vrij van beschadigingen, plantenresten en andere verontreinigingen.

      1. Radiateurbeschermrooster verwijderen.

        zie hoofdstuk Radiateurbeschermrooster

      2. Motorkoeler, koeler hydraulische olie, en koeler airconditioning (optie) van grof vuil ontdoen.

      3. De koelers met een zachte borstel, perslucht (max. 5 bar) of geringe waterdruk reinigen.

      Zekeringen MIC 70


      1. De zekeringen bevinden zich op een printplaat achter de afdekking aan de rechterkant van de bestuurderscabine.


        1. Klemhendel
        2. Afdekking
      2. Rechterdeur van de bestuurderscabine openen.

      3. Klemhendel bedienen.

      4. Afdekking verwijderen.


        1. Zekeringen
        2. Zekeringtester met groene led

          Instructie

          Functioneert alleen bij ingeschakelde hoofdschakelaar

      5. Vermeend defecte zekering uittrekken.

      6. Zekering in zekeringtester steken en controleren.

        Brandt de groene led, dan is de zekering onbeschadigd.

        Brandt de groene led, niet, dan is de zekering defect.

      7. Een defecte zekering door een nieuwe zekering met de in de tabel opgegeven nominale waarde vervangen.

      8. Afdekking aanbrengen.

      9. Klemhendel bedienen.

      10. Deur sluiten.

      Regeneratieproces MIC 70

      WAARSCHUWING

      Verbrandingsgevaar door regeneratieproces

      Start de handmatige regeneratie alleen in niet brandbare bereiken. Tijdens het regeneratieproces worden de afgezette roetdeeltjes verbrand en er kunnen erg hete uitlaatgassen (tot 600 °C) ontsnappen.

      Beschrijving regeneratie


      Het voertuig is met een dieselpartikelfilter uitgerust.

      • De dieselpartikelfilter houdt roetpartikels tegen tot ze bij heel hoge temperaturen verbrand worden, dit proces heet regeneratie. Het regeneratieproces vindt plaats ofwel automatisch bij het rijden of kan indien nodig handmatig worden gestart.

      • Hoe vaker met hoge toerentallen of met belasting wordt gereden, hoe minder vaak een regeneratieproces moet plaatsvinden.

      • Afhankelijk van de afgezette hoeveelheid roet verloopt het regeneratieproces in verschillende fasen.

      • Het regeneratieproces kan worden voorgeselecteerd: <Auto> of <Inhibit> (geblokkeerd). De instellingen kunnen bij het opstarten van de startindicatie worden geselecteerd.

      • Is <Auto> geselecteerd, dan start de besturingselektronica bij teveel roetpartikels in de dieselpartikelfilter automatisch het regeneratieproces.

      • Is <Inhibit> (geblokkeerd) geselecteerd, dan wordt de automatische regeneratie verhinderd en is alleen <Parked Regeneration> mogelijk. Voor de <Parked Regeneration> moet het voertuig worden geparkeerd.

      Instructie

      Een uitvoerige beschrijving van het regeneratieproces wordt in het volgende hoofdstuk beschreven.

      Regeneratie <Automatisch>

      Tijdens de automatische regeneratie brandt deze indicatie.
      Tijdelijk brandt tijdens het regeneratieproces bijkomend de indicatie.

      Regeneratie <Level 1>

      Is de hoeveelheid roetpartikels in de dieselpartikelfilter bereikt die een regeneratie vereist maakt, verschijnt de indicatie samen met de tekstmelding op het display.

      Level 1: voor het starten van de automatische regeneratie, <x> indrukken.

      Regeneratie <Level 2>

      Als de automatische modus geblokkeerd is of als de besturingelektronica de regeneratie niet kan starten, knippert de indicatie en er verschijnen tekstmeldingen.

      Level 2: nu is nog een automatisch regeneratie mogelijk of is het mogelijk om een <Parked Regeneration> te starten. <x> indrukken.

      Instructie

      Het regeneratieproces <Parked Regeneration> wordt in een later hoofdstuk beschreven.

      Regeneratie <Level 3>

      LET OP

       

      Ten laatste nu moet het regeneratieproces worden gestart.


      Level 3: alleen nog een <Parked Regeneration> is mogelijk. Het voertuig rijdt alleen nog met beperkt toerental.

      Instructie

      Het regeneratieproces <Parked Regeneration> wordt in een later hoofdstuk beschreven.

      Regeneratie <Level 4>

      LET OP

       

      De regeneratie moet door de Kärcher-service of een geautoriseerde Kubota werkplaats worden uitgevoerd.


      Level 4: het voertuig rijdt alleen nog met beperkt toerental.

      BELANGRIJK: voertuig naar de dichtstbij gelegen veilige plaats rijden en parkeren.

      Regeneratie <Level 5>

      LET OP

       

      Een regeneratie is niet meer mogelijk. De dieselpartikelfilter moet worden vervangen en het besturingsprogramma heeft een herstart nodig. Dit is alleen mogelijk door de Kärcher-service of een geautoriseerde Kubota werkplaats.


      Level 5 en laatste level: het voertuig rijdt alleen nog met beperkt toerental.

      BELANGRIJK: voertuig uit de gevarenzone van het verkeer naar de dichtstbij gelegen veilige plaats rijden en parkeren.

      Regeneratie <Parked Level>

      De regeneratie is alleen mogelijk als aan volgende voorwaarden is voldaan. Zodra een voorwaarde verandert, stopt het regeneratieproces.

      • Neutrale stand

      • Parkeerrem geactiveerd (automatisch bij neutrale stand)

      • Geen indicatie van foutcodes

      • Gaspedaal niet ingedrukt

        LET OP

         

        Nooit het regeneratieproces onderbreken, behalve als het absoluut nodig is!

      1. Naar een veilige plaats rijden.

      2. Voertuig in neutrale stand parkeren.

        Tekstmelding: <Place in Park or Neutral>

      3. Nullasttoerental kiezen.


      4. Afhankelijk van de indicatie op <Un-inhibit Regen> of <Inhibit Regen> drukken.


      5. Naar het menu <Settings | Machine | Parked Regeneration> navigeren om het regeneratieproces te starten.


      6. Op <Request Regen> drukken.


      7. De tekstmelding <Parked Regeneration Occuring> verschijnt op het display.


      8. Als de aanvraag succesvol is, schakelt het display automatisch om.

        De besturingseenheid verhoogt het toerental tot 2000 1/min om indien nodig de motortemperatuur te verhogen en schakelt permanent op regeneratie.


      9. Na het verstrijken van het regeneratieproces loopt de motor met nullasttoerental en de volgende tekstmelding verschijnt.

        Melding met <x> bevestigen.

      Hulp bij storingen

      Kleinere storingen kunt u met behulp van het volgende overzicht zelf verhelpen.

      Neem bij twijfel contact op met de geautoriseerde klantenservice.

      GEVAAR

      Gevaar voor elektrische schokken

      Schakel voor alle onderhoudswerkzaamheden het voertuig uit en trek de sleutel eruit.

      Reparatiewerkzaamheden en werkzaamheden aan elektrische componenten mogen alleen door de geautoriseerde klantenservice worden uitgevoerd.

      Storingen met indicatie MIC 70

      • + code P0217 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • Code P0217 

      Oorzaak:

      Temperatuur hydraulische olie te hoog

      Oplossing:

      • Motor met standgas gebruiken tot het waarschuwingslampje uitgaat.

      Oorzaak:

      Temperatuur hydraulische olie te laag

      Oplossing:

      • Motor voorzichtig warmdraaien tot het waarschuwingslampje uitgaat.

      Oorzaak:

      Accu wordt niet geladen

      Oplossing:

      • Met klantenservice contact opnemen.

      Oorzaak:

      Fouten met vele oorzaken

      Oplossing:

      • Met klantenservice contact opnemen.

      Oorzaak:

      Fout in de aandrijving

      Oplossing:

      • Met klantenservice contact opnemen.

       

      + code P0217


      Oorzaak:

      Motortemperatuur te hoog

      Oplossing:

      • Motortoerental op nullast zetten.

      • Radiateur reinigen.

      • Stand van de koelvloeistof in de motor controleren.

        Gaat het waarschuwingslampje niet binnen de 5 minuten uit, dan de motor afzetten en de klantenservice opzoeken.

       

      Code P0217


      Oorzaak:

      Fouten met vele oorzaken

      Oplossing:

      • Met klantenservice contact opnemen.

      Storingen zonder indicatie

      • Voertuig kan niet worden gestart 

      • Motor loopt onregelmatig 

      • Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam 

      • Bedrijfsstoringen met hydraulisch bewegende delen 

      Voertuig kan niet worden gestart

      Oplossing:

      • Accu controleren/laden.

      • Hoofdschakelaar inschakelen.

      • Op de bestuurdersplaats plaats nemen (stoelcontactschakelaar wordt geactiveerd).

      • Rijrichtingskeuzeschakelaar aan de joystick op middelste stand <neutraal/stop>.

      • Brandstof tanken, brandstofsysteem ontluchten.

      • Brandstoffilter controleren, reinigen/vervangen.

      • Brandstofaansluitingen en leidingen controleren.

      • Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.

      Motor loopt onregelmatig

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Luchtfilter reinigen/vervangen.

      • Brandstoffilter controleren, reinigen en/of vervangen.

      • Brandstof tanken, brandstofsysteem ontluchten.

      • Brandstofaansluitingen en leidingen controleren.

      • Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.

      Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Waarschuwingslampje filter hydraulische olie rijaandrijving in acht nemen.

      • Peil hydraulische olie controleren.

      • Werkhydraulica PTO uitschakelen als er geen aanbouwapparaat is aangesloten.

      • In de werkmodus: toerental verhogen.

      • Bij vriestemperaturen en koude hydraulische olie: apparaat laten warmdraaien.

      Bedrijfsstoringen met hydraulisch bewegende delen

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.

      Foutmeldingen gecodeerd

      De volgende gecodeerde foutmeldingen kunnen optreden bij het gebruik van de V2403-CR-T-EW03 (V)-motoren.

      Als bij een lopende motor een fout verschijnt, knippert de weergavelamp en wordt eventueel nog een foutcode op het display gegenereerd.

      NCD Error
      Weergavelampje knippert
      U0076
      1 Hz (elke 1 seconden)
      P0102
      1 Hz (elke 1 seconden)
      PCD Error
      Weergavelampje knippert
      P3014
      0,5 Hz (elke 2 seconden)
      P1A28
      0,5 Hz (elke 2 seconden)
      P3015
      0,5 Hz (elke 2 seconden)
      P2455
      0,5 Hz (elke 2 seconden)

      Reserveonderdelenlijst

      Bestelnr.
      Aanduiding
      6.587-011.0
      Smalle V-snaar (2x)
      1250 mm
      9.667-589.0
      Poly-V-belt
      XPA 707 6AXP
      6.422-114.0
      Motorluchtfilter
      6.422-115.0
      Motorluchtfilter veiligheidspatroon
      6.422-110.0
      Motoroliefilter
      6.288-012.0
      Motorolie 10W40 (CI-4)
      4 liter
      6.288-144.0
      Hydraulische olie (Shell)
      20 liter
      6.288-129.0
      Hydraulische olie (Renol)
      Vatgrootte na overleg
      2.851-290.0
      Vulsysteem hydraulische olie
      5.987-000.0
      Stoffilter cabine
      6.996-448.0
      Gloeilamp
      H4 12V 60/55 W
      7.651-027.0
      Lamp
      12V 21 W
      7.651-025.0
      Lamp
      12V 21/5 W
      7.651-028.0
      Lamp
      12V 5 W
      6.681-198.0
      Lamp allglas
      12V 5 W
      6.288-094.0
      Accupoolvet
      50 g
      6.288-038.0
      Vetpatroon
      400 g
      6.289-118.0
      Antivriesmiddel radiateur
      5 liter
      ---
      Ruitensproeimiddelconcentraat
      algemeen verkrijgbaar

      Zekeringen

      • Mini

      • Standaard (vorm C DIN 72581-3)

      • Maxi (SAE J1888)

      Bestelnr.
      Aanduiding
      Zekering
      Grootte
      7.644-028.0
      Platte zekering
      2
      Standaard
      6.644-606.0
      Platte zekering
      5
      Mini
      6.644-607.0
      Platte zekering
      7,5
      Mini
      7.644-007.0
      Platte zekering
      7,5
      Standaard
      6.644-608.0
      Platte zekering
      10
      Mini
      7.644-017.0
      Platte zekering
      10
      Standaard
      6.644-609.0
      Platte zekering
      15
      Mini
      7.644-018.0
      Platte zekering
      15
      Standaard
      7.644-005.0
      Platte zekering
      20
      Standaard
      6.644-042.0
      Platte zekering
      30
      Mini
      7.644-040.0
      Platte zekering
      30
      Standaard
      6.644-278.0
      Platte zekering
      30
      Maxi
      7.644-027.0
      Platte zekering
      40
      Standaard
      6.644-246.0
      Platte zekering
      40
      Maxi
      9.667-909.0
      Platte zekering
      50
      Maxi

      Technische gegevens

        

      Verbrandingsmotor
      Motortype
      Kubota V2403-CR-T-EW03 Kubota V 2403-CR-EU1
      Type
      Viercilinder 4-takt dieselmotor
      Cilinderinhoud
      2434 cm3
      Koeltype
      Waterkoeling
      Motorrendement
      48,0 kW
      Motortoerental
      2700 1/min
      Gegevens capaciteit van apparaat
      Rijsnelheid
      40 km/h
      Werksnelheid (max.)
      20 km/h
      Klimvermogen (max.)
      25 %
      Draaicirkel
      1,74 m
      Elektrische installatie/accu
      Accutype
      onderhoudsvrij -
      Accuspanning
      12 V
      Accucapaciteit
      80 Ah
      Afmetingen en gewichten
      Lengte
      2.947 mm
      Breedte
      1.368 mm
      Hoogte
      1.998 mm
      Leeggewicht (transportgewicht)
      1650 kg
      Toegestaan totaal gewicht
      3500 kg
      Max. toegestane asbelasting voor
      2000 kg
      Max. toegestane asbelasting achter
      2000 kg
      Steunlast aanhangerkoppeling
      250 kg
      Aanhangerlast, geremd
      3000* * Het toegestane totale gewicht met aanhanger mag nooit worden overschreden kg
      Aanhanglast, ongeremd
      750* * Het toegestane totale gewicht met aanhanger mag nooit worden overschreden kg
      Bedrijfsstoffen
      Brandstoftype
      Diesel
      Inhoud brandstoftank
      50
      Type motorolie
      SAE 10W-40 (CI-4, CH-4, CG-4, CF-4, CF)
      Hoeveelheid motorolie
      max. 9,5 l
      Soort koelmiddel
      Havoline XCL Antifreeze (SAEJ814C)
      Hoeveelheid koelmiddel
      14 l
      Soort hydraulische olie
      Renol B HV 46 (HVLP, Shell HF-E 46)
      Hoeveelheid hydraulische olie
      43 l
      Berekende waarden conform EN 60335-2-72
      Geluid bij bestuurdersoor volgens Verordening (EU) 1322/2014, app. XIII
      75 dB(A)

      Bandenuitrusting

      In onderstaande tabel zijn de bandenspanningen bij verschillende asbelasting en verschillende snelheden vermeld.
      K500 (112, A8)
      26 x 12.00 - 12
      Aslast
      (1400 kg)
      Aslast
      (1600 kg)
      Aslast
      (1800 kg)
      Aslast
      (2000 kg)
      Snelheid 30 km/h
      0,250 MPa
      0,350 MPa
      0,400 MPa
      0,500 MPa
      Snelheid 40 km/h
      0,300 MPa
      0,350 MPa
      0,450 MPa
      0,550 MPa
      195/75 R14 C
      205/65 R 16 C
      Aslast
      (2000 kg)
      0,475 MPa