MIC 70

59681920 (02/21)
59681920 (02/21)
Meld bij de overdracht van het voertuig gebreken en transportschade meteen aan uw dealer of verkoopvestiging.
Apparaatdrager met Kubota dieselmotor 48,0 kW, hydrostatische rijaandrijving en dieselpartikelfilter (DPF).
In elk land gelden de garantievoorwaarden die door onze verantwoordelijke verkoopmaatschappij zijn uitgegeven. Mogelijke storingen aan uw apparaat verhelpen we binnen de garantieperiode gratis, voor zover een materiaal- of fabricagefout de oorzaak is. Als u gebruik wilt maken van de garantie, neemt u met uw aankoopbon contact op met uw distributeur of de dichtstbijzijnde geautoriseerde klantenservice.
(adres zie achterzijde)
Gebruik alleen origineel toebehoren en originele reserveonderdelen. Deze garanderen een veilige en storingsvrije werking van het apparaat.
Informatie over toebehoren en reserveonderdelen vindt u onder www.kaercher.com.
Dit voertuig is geschikt voor het gebruik met verschillende aanbouwapparaten alsook voor het trekken van aanhangers. De maximaal te trekken aanhanglast is op het typeplaatje aangegeven en mag niet worden overschreden.
Dit voertuig is uitsluitend voor het gebruik in de landbouw, het verzorgen van plantsoenen en installaties alsook voor de winterdienst bestemd.
Met het voertuig mogen geen plantenbeschermingsmiddelen worden aangebracht.
Voor het gebruik op de openbare weg moet het voertuig aan de nationaal geldende richtlijnen voldoen.
Er mogen alleen door KÄRCHER vrijgegeven aanbouwapparaten worden gebruikt.
KÄRCHER kan niet aansprakelijk worden gesteld voor ongevallen of storingen van niet vrijgegeven aanbouwapparaten. Gebruiksaanwijzing van het aanbouwapparaat van de fabrikant in acht nemen.
Neem voor het gebruik van het voertuig de gebruiksaanwijzing grondig door en maak u met de bedieningsinrichtingen en de overige uitrusting vertrouwd.
Gebruik het voertuig alleen volgens de bestemming, zoals in deze gebruiksaanwijzing weergegeven en beschreven.
Tot het reglementaire gebruik behoort ook het in acht nemen van het voorgeschreven onderhoud.
Het voertuig en de aanbouwapparaten mogen alleen door personen worden gebruikt, onderhouden en gerepareerd die hiermee vertrouwd zijn en over de hiermee gepaard gaande gevaren geïnstrueerd zijn.
Neem de algemene veiligheidsvoorschriften en voorschriften inzake ongevallenpreventie van de wetgever in acht. Neem andere geldige veiligheidstechnische, arbeidsgeneeskundige en wegverkeersrechtelijke regels in acht.
Het bedieningspersoneel moet:
lichamelijk en geestelijk geschikt zijn.
over het gebruik van het voertuig en de aanbouwapparaten geïnstrueerd zijn.
voor het begin van het werk deze gebruiksaanwijzing alsook de gebruiksaanwijzingen van aanbouwapparaten of getrokken apparaten gelezen en begrepen hebben.
de geschiktheid voor het besturen van het voertuig tegenover de ondernemer aangetoond hebben.
door de ondernemer voor het besturen van het voertuig aangewezen zijn.
Elk gebruik dat niet reglementair is, is niet toegestaan. Voor gevaren die door het niet toegestane gebruikt ontstaan, is de gebruiker verantwoordelijk.
Het gebruik voor andere doeleinden dan in deze handleiding beschreven is verboden.
Het transporteren van personen op het voertuig, het laadvlak of op aanbouwapparaten is niet toegestaan.
Aan het voertuig mogen geen veranderingen worden aangebracht.
Ondanks reglementair gebruik en naleving van alle aanwijzingen is een restrisico niet uit te sluiten.
Gevaar door menselijk fout gedrag
Wijs personen die zich in de zone van het voertuig en de aanbouwapparaten bevinden op deze gevaren en de veiligheidsinstructies in deze gebruiksaanwijzing.
Gevaar door storingen
Wijs personen die zich in het zone van het voertuig en de aanbouwapparaten bevinden erop bijzonder aandachtig te zijn om bij eventuele storingen, een incident, een uitval enz. onmiddellijk te kunnen reageren.
Gevaren kunnen zijn:
Onverwachte bewegingen van de aanbouwapparaten en van het voertuig.
Lekken van bedrijfsstoffen door lekkages, breuk van leidingen en reservoirs e.d.
Remmen door ongunstige bodemomstandigheden, zoals hellingen, gladheid, oneffenheid of slecht zicht enz.
Vallen, struikelen e.d. bij het bewegen op het voertuig, vooral bij natheid.
Vuur en explosiegevaar door de accu en elektrische spanningen.
Brandgevaar door dieselbrandstoffen en oliën.
Menselijke fouten door niet-naleving van de veiligheidsvoorschriften.
Het verpakkingsmateriaal is recyclebaar. Gooi verpakkingen met het gescheiden afval weg.
Elektrische en elektronische apparaten bevatten waardevolle recyclebare materialen en vaak onderdelen zoals batterijen, accu's of olie, die bij onjuiste omgang of verkeerd weggooien een mogelijk gevaar voor de gezondheid en het milieu kunnen vormen. Voor een correct gebruik van het apparaat zijn deze onderdelen echter noodzakelijk. Apparaten met dit symbool mogen niet met het huisvuil worden weggegooid.
Actuele informatie over inhoudsstoffen vindt u onder: www.kaercher.nl/REACH
Houd u aan de nationale regelgeving ter plaatse.
Neem de specifieke voorschriften van het bedrijf in acht.
Voer bedrijfs- en hulpstoffen volgens de geldende productinformatiebladen milieuvriendelijk af.
Uitgediende voertuigen bevatten waardevolle recyclebare materialen. Voor de afvoer van uw voertuig raden we de samenwerking met een gespecialiseerd afvalverwijderingsbedrijf aan.
Aanwijzing voor direct dreigend gevaar dat tot zware of dodelijke verwondingen leidt.
Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot zware of dodelijke verwondingen kan leiden.
Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot lichte verwondingen kan leiden.
Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot materiële schade kan leiden.
Verstikkingsgevaar. Houd verpakkingsfolie buiten het bereik van kinderen.
Gebruik het voertuig alleen volgens de voorschriften. Houd rekening met de plaatselijke omstandigheden en let bij het uitvoeren van werkzaamheden op andere personen en met name kinderen.
Personen met verminderde fysieke, sensorische of geestelijke capaciteiten of een gebrek aan ervaring en kennis mogen het voertuig alleen onder begeleiding gebruiken of wanneer ze in het veilige gebruik van het apparaat worden getraind en de hieruit voortvloeiende gevaren begrijpen.
Alleen personen die in de omgang met het voertuig zijn geïnstrueerd of hebben bewezen dat ze het apparaat correct bedienen en uitdrukkelijk de opdracht hebben dit apparaat te gebruiken, mogen het voertuig gebruiken.
Kinderen mogen het voertuig niet gebruiken.
Houd toezicht op kinderen om ervoor te zorgen dat ze niet met het voertuig spelen.
Veiligheidsinrichtingen zijn er voor uw veiligheid. Verander of omzeil veiligheidsinrichtingen nooit.
Kantelgevaar bij te grote hellingen! Neem bij het rijden op hellingen de maximaal toegestane waarden in de technische gegevens in acht.
Kantelgevaar bij te grote zijdelingse helling! Neem bij het rijden dwars op de rijrichting de maximaal toegestane waarden in de technische gegevens in acht.
Kantelgevaar bij instabiele ondergrond! Gebruik het voertuig uitsluitend op verharde ondergrond.
Gevaar voor ongevallen door niet aangepaste snelheid. Rijd langzaam in bochten.
De lijst met aanwijzingen m.b.t. het kantelgevaar maakt geen aanspraak op volledigheid.
Bestuurderscabines zijn van ventilatiesleuven of luchtuitlaatopeningen voorzien. Houd deze beslist vrij om voldoende ventilatie te waarborgen.
Zorg voor vrij zicht op de openbare weg vóór gebruik (bijv. mistvrije voorruiten, spiegels etc.).
Dieselmotor: Gebruik voertuigen met dieselmotor nooit in besloten ruimtes.
Gevaar voor vergiftiging: Uitlaatgassen niet inademen.
Sluit de openingen voor uitlaatgassen nooit af.
Buig niet over de opening voor uitlaatgassen heen. Raak de uitlaatgasopening niet aan.
Blijf beslist uit de buurt van de aandrijving. Houd rekening met de nalooptijd van de motor bij het afzetten (3-4 seconden).
De ingebouwde motor bezit een dieselpartikelfilter (DPF). Bij normale gebruiksomstandigheden merkt de bestuurder niets van de processen van de nabehandeling van de schadelijke uitlaatgassen.
Tijdens de regeneratiefase van de dieselpartikelfilter worden de afgezette roetpartikels verbrand en er kunnen heel hete uitlaatgassen tot 600 °C ontstaan. Start de regeneratie alleen in niet brandgevaarlijke bereiken.
Neem hiervoor absoluut het hoofdstuk Regeneratieproces MIC 70in acht!
Het voertuig is niet voor het verladen met kraan toegestaan.
Gebruik geen vorkheftruck voor het afladen/verladen van het voertuig.
Neem het gewicht van het voertuig in acht om ongevallen en letsels te vermijden, zie hoofdstuk technische gegeven.
Zijn aanbouwsets gemonteerd, dan ligt het gewicht overeenkomstig hoger.
Neem de voertuighoogte bij het transport op een aanhangwagen of vrachtwagen in acht en beveilig het voertuig, zie hoofdstuk technische gegevens
Zet de motor af en trek de sleutel uit het contact voor reiniging en onderhoud van het voertuig, het vervangen van onderdelen of het omzetten op een andere functie.
Laat reparaties alleen uitvoeren door erkende servicestations of specialisten voor dit gebied die bekend zijn met alle relevante veiligheidsvoorschriften.
Houd u aan de veiligheidskeuringen volgens de lokaal geldende voorschriften voor mobiele, industrieel gebruikte voertuigen.
Reinig knikscharnier, banden, koelribben, hydrauliekslangen en -ventielen, afdichtingen en elektrische en elektronische componenten niet met een hogedrukreiniger.
De informatie in dit hoofdstuk vindt u ook in een bijlage dat altijd bij het voertuig moet worden bewaard.
Het voertuig beschikt over een hydrostatische rijaandrijving en knikbesturing. Hierdoor is het rijgedrag anders dan dat van een gewone auto.
Kantelgevaar
Let erop dat het rijgedrag van een voertuig met knikbesturing aanzienlijk anders is dan dat van een gewone auto.
Rijd gelijkmatig en met aangepaste snelheid door bochten. Dit geldt in het bijzonder voor wanneer u bergop/bergaf rijdt en bij het zijwaarts rijden op hellingen.
Houd rekening met de verplaatsing van het zwaartepunt afhankelijk van de opbouweenheden.
Pas de rijsnelheid bij het rechtdoorrijden en het rijden in bochten aan de omgevingsomstandigheden aan, bijv. aan de gesteldheid van het wegdek en de beladingstoestand.
Let op de ontkoppeling van voor- en achterwand door het centrale pendelscharnier.
Het loslaten van het rijpedaal zorgt voor een actieve vertraging. Anders dan bij een gewone auto, waarbij alleen de motorrem wordt geactiveerd.
In de grote rijstand is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal duidelijk geringer dan in de kleine rijstand.
In de transportmodus is de remvertraging door loslaten van het rijpedaal duidelijker geringer dan in de werkmodus.
Voertuigen met knikbesturing reageren vooral bij het snel rijden in bochten op sneeuw, ijs, natheid door regen, losse ondergrond en bij omkeermanoeuvres op een helling, directer op stuurbewegingen dat dit bij personenauto's het geval is. Vermijd snel op elkaar volgende stuurbewegingen.
Zwaartepunt / pendelbewegingenOpbouweenheden achteraan en beladingstoestanden beïnvloeden de positie van het zwaartepunt van het voertuig en daarmee het rijgedrag. Stel u vooral na het vervangen van opbouweenheden en bij veranderlijke beladingstoestanden op een veranderd rijgedrag in. De limieten kunnen eerder worden bereikt.
Om een hoge terreingeschiktheid te bereiken, beschikt het voertuig over een centraal pendelgewricht. Dit zorgt ervoor dat beide voertuighelften dwars op de rijrichting onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen.
Door deze bijzonderheid krijgt de bestuurder geen snelle reactie van de achterste voertuighelft. Houd daarom tijdens het rijden de voertuigbewegingen van de achterzijde via de spiegels in het oog.
Symbolen onmiddellijk vervangen als ze onleesbaar worden of verloren raken.
![]() | GEVAARVerbrandingsgevaar door hete oppervlakken Laat het voertuig afkoelen voordat u eraan werkt. |
![]() | GEVAARVerbrandingsgevaar door hete uitlaat Raak de uitlaat niet aan. Laat de uitlaat afkoelen voordat u eraan werkt. |
![]() | GEVAARKantelgevaar Rijd alleen over terrein wanneer de dwarshelling niet meer is dan 10°. |
![]() ![]() | GEVAARGevaar voor letsel door wegspattende voorwerpen Houd voldoende afstand van personen, dieren en voorwerpen. |
![]() | WAARSCHUWINGGevaar voor letsel Gevaar voor beknelling en afknelling aan riemen, zijbezems, vuilreservoir, kap. |
![]() | GEVAARGevaar voor beknelling Let erop dat zich tijdens het werk geen personen in de buurt van het knikscharnier of het voertuig bevinden. Let er bij het gebruik van het voertuig als trekker op dat zich tijdens het werk geen personen tussen voertuig en aanhanger bevinden. |
![]() | WAARSCHUWINGGevaar voor afknelling, gevaar voor beknelling Houd de handen uit de buurt van dit bereik. |
![]() | LET OPMateriële schade door verkeerd transport Breng bij het transport altijd de transportbeveiliging op het knikscharnier aan. |
![]() | WAARSCHUWINGGezondheidsrisico door giftige uitlaatgassen Adem geen uitlaatgassen in. |
![]() | GEVAARGevaar voor letsel door onbevoegd gebruik Trek de contactsleutel uit het contact ter beveiliging tegen onbevoegd gebruik en voor reinigings- en onderhoudswerkzaamheden. |
![]() | LET OPMateriële schade bij reiniging en onderhoud Parkeer voor reinigings- en onderhoudswerkzaamheden het voertuig op een vlakke, vaste ondergrond. |
![]() | GEVAARGevaar voor letsel door niet voorziene zitplaats Neem plaats op de bestuurdersstoel. |
![]() | GEVAARGevaar voor stoten, gevaar voor beknelling Ondersteun bij het transport of werkzaamheden onder hangende last met geschikte middelen. |
![]() | Hoofdschakelaar (accuscheidingsschakelaar) |
![]() | Smeerpunt |
![]() | Smeerlijst |
![]() | Vastsjorpunt |
![]() | Kwaliteit van de remvloeistof en positie waarop remvloeistof kan worden gevuld Positie van het reservoir voor remvloeistof |
![]() | Opnamepunt voor krik of een steun |
![]() | Positie van de hoofdzekering |
![]() | Positie van de zekering F2 |
![]() | Nooduitgang |
![]() | Gebruiksaanwijzing lezen |
Onleesbare of verdwenen waarschuwingssymbolen onmiddellijk vervangen.
Veiligheidsinrichtingen dienen voor de bescherming van de gebruiker en mogen niet buiten werking worden gesteld en de functies ervan mogen niet worden omzeild.
Neem de veiligheidsinstructies in de hoofdstukken in acht!
De hoofdschakelaar onderbreekt de elektrische toevoerleiding naar de startermotor.
Wordt bij een draaiende motor de hoofdschakelaar bediend (accu gescheiden), dan gaat de motor uit.
Scheid de accu altijd bij een afgezet voertuig.
Voorwaarden voor het starten van de motor:
Hoofdschakelaar op stand "Accu verbonden" zetten.
Wachten tot het opstarten van het display is afgesloten.
Als de bestuurdersstoel niet belast is:
gaat het voertuig automatisch in neutraal.
Rijrichtingsschakelaar aan de joystick vervolgens op middelste stand <Neutraal/stop> zetten.
Is of wordt de werkhydraulica PTO automatisch uitgeschakeld.
![]() | Het waarschuwingslampje in de multifunctionele indicatie brandt bij een geactiveerde parkeerrem. |
Is de motor uit of staat de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor op NEUTRAAL, dan is de parkeerrem automatisch geactiveerd.
Wordt de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor bediend (VOORUIT of ACHTERUIT), dan wordt de parkeerrem losgezet.
De bestuurder wordt beschermd tegen blikseminslag in de bestuurderscabine.
De bestuurderscabine heeft een kantelbeveiligingsstructuur (ROPS), die omkantelen na kantelen voorkomt.
De bestuurderscabine heeft geen beschermende structuur voor vallende voorwerpen (FOPS).
De bestuurderscabine heeft geen bescherming tegen binnendringende objecten (OPS).
Gebruik altijd de veiligheidsgordel.
Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen batterijen en oplaadapparaten
Vervang de batterijen alleen door batterijen van hetzelfde type!
Verwijder de batterij voordat u het voertuig afvoert en voer het voertuig af met inachtneming van de landspecifieke en plaatselijke voorschriften.
Neem bij de omgang met batterijen volgende waarschuwingsinstructies in acht:
![]() | Aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing van de batterij en op de batterij alsook in deze gebruiksaanwijzing in acht nemen. |
![]() | Oogbescherming dragen. |
![]() | Kinderen uit de buurt van zuur en batterij houden. |
![]() | Explosiegevaar |
![]() | Vuur, vonken, open licht en roken verboden. |
![]() | Verbrandingsgevaar |
![]() | Eerste hulp. |
![]() | Waarschuwing |
![]() | Afvalverwijdering |
![]() | Batterij niet in de vuilnisbak gooien. |
Brand- en explosiegevaar
Leg geen gereedschap of andere voorwerpen op de batterij.
Vermijd absoluut roken en open vuur.
Zorg bij het laden van batterijen in ruimtes voor een goede ventilatie.
Gebruik uitsluitend door Kärcher vrijgegeven batterijen en oplaadapparaten (originele reserveonderdelen).
Milieugevaar door ondeskundige verwijdering van de batterij
Voer defecte of opgebruikte batterijen op een veilige manier af (neem eventueel contact op met een afvalverwijderingsfirma of met de Kärcher-service).
Bij reglementair gebruik en wanneer de gebruiksaanwijzing wordt opgevolgd vormen loodbatterijen geen gevaar.
Houd er echter rekening mee dat loodbatterijen zwavelzuur bevatten dat ernstig letsel kan veroorzaken.
Gemorst zwavelzuur of zwavelzuur dat uit een lekkende batterij treedt met absorptiemiddel opvangen, bijv. zand. Niet in de riolering, de bodem of de wateren laten terechtkomen.
Zuur neutraliseren met kalk/natriumcarbonaat en volgens de plaatselijke voorschriften afvoeren.
Neem contact op met een afvalverwerkingsbedrijf voor de afvoer van defecte batterijen.
Zuurspatten in het oog of op de huid met veel helder water uit- resp. afspoelen.
Daarna onmiddellijk een arts raadplegen.
Vervuilde kleding met water uitwassen.
Kleding vervangen.
* optioneel
Aan de frontkrachttiler kunnen 3-punts- of 4-puntsopnames (optie) worden aangebracht. Aan deze opnames kunnen de aanbouwapparaten worden bevestigd.
Bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan de frontkrachttiller worden aangebracht.
Aanbouw van de aanbouwapparaten zie hoofdstuk Aanbouwmogelijkheden vooraan.
Bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan het opnameframe voor aanbouwapparaten worden aangebracht.
Aanbouw van de aanbouwapparaten zie hoofdstuk Aanbouwmogelijkheden vooraan.
* optioneel
Contragewichten en bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan het aanbouwframe voor aanbouwapparaten worden aangebracht.
Aanbouw van de aanbouwapparaten zie hoofdstuk Aanbouwmogelijkheden achteraan.
Begripsdefinitie hydraulische PTO
Power Take Off = hydraulische krachtaftgifte
Begripsdefinitie AUX
Auxilliary = extra stuurventiel
Begripsdefinitie elektrische PTO
Power Take Off = elektrische krachtafgifte
Als u een aansluiting niet gebruikt, breng dan de stofkap ter bescherming aan.
De hydraulische aansluitingen AUX worden met de joystick aangestuurd.
De hydraulische PTO wordt geactiveerd met de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO in de bedieningsconsole.
Beschrijving van de keuzeschakelaar zie hoofdstuk Bedieningsconcole midden MIC 70.
Als u een aansluiting niet gebruikt, breng dan de stofkap ter bescherming aan.
De hydraulische aansluitingen AUX worden met de bedieningshendel aangestuurd.
De hydraulische PTO wordt geactiveerd met de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO in de bedieningsconsole.
Beschrijving van de keuzeschakelaar zie hoofdstuk Bedieningsconcole midden MIC 70.
De hoofdschakelaar onderbreekt de elektrische toevoerleiding naar de startermotor.
Wordt bij een draaiende motor de hoofdschakelaar bediend (accu gescheiden), dan gaat de motor uit.
Scheid de accu altijd bij een afgezet voertuig.
De bestuurder wordt beschermd tegen blikseminslag in de bestuurderscabine.
De bestuurderscabine heeft een kantelbeveiligingsstructuur (ROPS), die omkantelen na kantelen voorkomt.
De bestuurderscabine heeft geen beschermende structuur voor vallende voorwerpen (FOPS).
De bestuurderscabine heeft geen bescherming tegen binnendringende objecten (OPS).
Gebruik altijd de veiligheidsgordel.
De bestuurdersdeur bevindt zich in rijrichting links, de nooduitgang rechts.
De greep aan B-stijl kan als in- en uitstaphulp worden gebruikt.
Sluit beide deuren na het parkeren van het voertuig met de contactsleutel af.
De nooduitgang bevindt zich in rijrichting rechts.
Nooduitgang openen door aan de deuropener te trekken.
De noodhamer bevindt zich bovenaan rechts achter de nooduitgang.
In geval van nood de ruiten met de noodhamer vernietigen.
Beide zijruiten en de achterruit kunnen worden ingeslagen.
De indicaties in de schakelaar branden als de verlichtingen zijn ingeschakeld.
De radio is optioneel verkrijgbaar en bevindt zich in de plafondconsole.
Raadpleeg de bedieningshandleiding van de fabrikant voor de bediening.
Luchtstroom zonder tocht instellen.
Schakelaar is in alle versies voorhanden, de functie airconditioning is optioneel
Circulatieluchtmodus: hendel naar voren
Deze functie slechts beperkte tijd gebruiken omdat bij deze instelling geen luchtuitwisseling van buiten plaatsvindt.
De op het display vooraf ingestelde taal is Engels, de taal kan via het menu instellingen worden gewijzigd, zie hoofdstuk Taal instellen MIC 70.
Terwijl het systeem opstart, branden gedurende korte tijd alle waarschuwings- en controlelampjes. Dit kan gebruikt worden om de functie van de lampen te controleren.
De functietoetsen dienen voor de navigatie, het veranderen van de instellingen of van de directe keuze van een menu. De indicatie gebeurt in de navigatie-indicatie op het display.
Voor het in de hoogte verstellen van de multifunctionele indicatie, de hendel openen en op de gewenste positie instellen.
Beschadigingsgevaar van het voertuig
Brandt een rood waarschuwingslampje, dan moet u onmiddellijk maatregelen treffen voor het verhelpen van de fout. Zoek de volgende mogelijkheid om zonder gevaar te stoppen buiten het verkeer.
Brandt er een geel waarschuwingslampje, dan moet u zo snel maatregelen treffen voor het verhelpen van de fout.
Groene en blauwe controlelampjes geven de actuele activiteiten van het voertuig weer.
De betekenis van de waarschuwingslampjes die in het geval van een storing branden, zijn in het hoofdstuk Hulp bij storingen beschreven.
Start tijdens de instelprocedure de motor niet.
Volgende instellingen kunnen worden geselecteerd of veranderd.
<Brightness> | Displayhelderheid |
<US Standard> | |
<Metric> | kPa bar |
<Regeneration mode> | Auto Inhibit |
<Date> | Datum en datumformaat: YYYY-MM-DD DD.MM.YYYY |
<Time> | Tijd en tijdsformaat 24 h 12 h |
<Language> | Taal Niet alle talen zijn beschikbaar, betreffende beschikbare taal selecteren |
Het menupunt <Service> is voorbehouden voor de geautoriseerde klantenservice.
Contact inschakelen.
Functietoets voor menu indrukken en naar <Settings> navigeren.
Met de functietoetsen van de navigatie-indicatie in het menu navigeren.
Instellingen selecteren.
<o> indrukken: gekozen instelling bevestigen.
<x> indrukken: terugspringen/afbreken.
Om de tijd in te stellen naar <Time> navigeren.
Tijd instellen
Voor het opslaan van tijd en datum moet het systeem opnieuw worden gestart.
<o> indrukken, het systeem wordt opnieuw gestart. Datum en tijd worden opgeslagen.
Om te annuleren, op <x> drukken.
Contact inschakelen.
Functietoets voor menu indrukken en naar <Settings> navigeren.
Bevestigen met cirkelsymbool <o>.
Met functietoets voor <pijl rechts> naar rechter niveau navigeren.
Met functietoets voor <pijl omlaag> naar taal navigeren.
Gewenste taal selecteren.
Contact uitschakelen - geselecteerde taal is opgeslagen.
Bij de omschakeling van TRANSPORTMODUS naar WERKMODUS (zie hoofdstukRijprogramma's ) worden de instellingen van motortoerental en snelheid veranderd.
Staat de potentiometer voor motortoerental (zie hoofdstukBedieningsconsoles) hierbij niet in eindpositie (0), dan verschijnt een indicatie.
![]() | Verschijnt deze indicatie, de potentiometer voor motortoerental op eindpositie (0) linksom draaien. |
In de WERKMODUS kan uit 3 opties worden gekozen. Deze opties beïnvloeden motortoerental en hydraulisch vermogen.
30/60 l/min
Motortoerental is tot max. 1600 1/min en hydraulisch vermogen is tot 30 l/min begrensd als de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO op 50 l/min staat.
Motortoerental is tot max. 1600 1/min en hydraulisch vermogen is tot 60 l/min begrensd als de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO op 100 l/min staat.
40/80 l/min
Motortoerental is tot max. 2200 1/min en hydraulisch vermogen is tot 40 l/min begrensd als de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO op 50 l/min staat.
Motortoerental is tot max. 2200 1/min en hydraulisch vermogen is tot 80 l/min begrensd als de keuzeschakelaar voor hydraulische PTO op 100 l/min staat.
50/100 l/min
Maximaal hydraulisch vermogen en maximaal motortoerental.
De gekozen instelling wordt ook bij omschakeling tussen WERKMODUS EN KRUIPMODUS behouden.
Bij omschakeling naar de TRANSPORTMODUS wordt de instelling teruggezet en de motor gaat in nullasttoerental.
Nadat een optie werd geselecteerd, verschijnt op het display (rechts onder) de desbetreffende indicatie.
Door de wissel naar de optieselectie wordt het actuele toerental verhoogd of verlaagd, behalve als de motor in nullast is.
![]() | Functietoets indrukken om naar de optieselectie terug te keren. |
Afbeelding: Gekozen maximaal toerental = 1600 1/min en actueel toerental 1500 1/min (motor draait)
Het gekozen toerental wordt als kleine gele pijl weergegeven. Het nullasttoerental is altijd 950 1/min (minimaal toerental).
De gele naald geeft het actuele toerental aan.
Afbeelding: nullasttoerental 950 1/min en actueel toerental = 0 (motor uit)
Bij het loslaten van het rijpedaal wordt de snelheid abrupt vertraagd, anders dan op een personenauto
In de hogere versnelling is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de lagere versnelling.
In de transportmodus is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de werkmodus.
Wordt het rijpedaal ingetrapt dan wordt het motortoerental hoger.
Het rijpedaal is geveerd. Als men het rijpedaal laat opkomen wordt het motortoerental lager.
Wordt het rijpedaal losgelaten dan vertraagt resp. stopt de hydrostatische aandrijving het voertuig.
Parkeerrem voor het beveiligen van het geparkeerde voertuig.
Wanneer op het display het waarschuwingslampje "parkeerrem actief" brandt, is de parkeerrem aangetrokken.
Het rempedaal activeert het voor- en achterwiel van het remsysteem.
Het inchpedaal regelt de snelheid in WERKMODUS en KRUIPMODUS.
Voor het verlagen van de rijsnelheid het inchpedaal intrappen.
Het inchpedaal kan bijkomend als rempedaal worden gebruikt, hiervoor inchpedaal helemaal intrappen.
Met de joystick worden alle voorste aanbouwapparaten gestuurd.
De joystick kan in x-richting en in y-richting worden bewogen.
Bewegingen in x-richting (links en rechts) sturen de aangesloten aanbouwapparaten.
Bewegingen in y-richting (voor en achter) hijsen de frontapparatendrager waaraan het aanbouwapparaat is bevestigd of laten deze neer.
Voor het activeren/deactiveren van de zweefstand (AUX rood of blauw) de desbetreffende toets op de joystick indrukken.
Afhankelijk van de activering van de omschakelaar "AUX achter/aanbouwframe met kantelinrichting" wordt de bedieningshendel ingezet voor:
Besturing van de achterste aanbouwapparaten
Optillen en neerlaten van het aanbouwframe met kantelinrichting
Aanbouwapparaat volgt de bodem (bijv. bezem)
Deze schakelaar is zowel voor de trillingsdemping alsook voor de ontlasting van het aanbouwapparaat bestemd (beide opties tegelijk functioneren niet)
Alleen met aanbouwapparaten gebruiken die deze functie nodig hebben!
Met de keuzeschakelaar wordt de desbetreffende aansluiting van de hydraulische PTO voor en achter actief geschakeld.
PTO (arbeidshydraulica) uitschakelen.
Neerlaatsnelheid van de frontkrachttiller met draaiknop selecteren.
Rechtsom draaien: De neerlaatsnelheid wordt verlaagd.
De frontkrachttiller wordt bij de aanslag geblokkeerd
Opmerking: Deze functie is nodig voor transportritten op de openbare weg om de frontkrachttiller en hierdoor het neerlaten van de aanbouwapparaten te blokkeren.
Linksom draaien: De neerlaatsnelheid wordt verhoogd
De ontlasting van het aanbouwapparaat wordt gebruikt om de belasting van een aan de frontkrachttiller gemonteerd aanbouwapparaat in de richting van de vooras van het voertuig te verplaatsen.
Bijvoorbeeld: bij het gebruik van een maaidek worden de bodemkrachten door het maaidek gereduceerd om de beschadiging van de bodem door doordraaiende wielen te reduceren, vooral als het bergop gaat.
Wordt het aanbouwapparaat opgetild terwijl de ontlasting van het aanbouwapparaat is ingeschakeld, werkt deze als een ladingstabilisatie bij het rijden.
De trillingsdemping (optioneel) zorgt bij transportritten met opgetild aanbouwapparaat aan de frontkrachttiller voor comfortabeler en stabieler rijden.
Ontlasting aanbouwapparaat met schakelaar (aan de middelste console) inschakelen.
De verplaatsing van het zwaartepunt met draaiknop voor de ontlasting van het aanbouwapparaat veranderen.
Rechtsom draaien: meer gewicht op de vooras
Linksom draaien: minder gewicht op de vooras
De handleiding van de aanbouwapparatuur lezen.
Bij gebruik van aanbouwapparatuur of getrokken machines en aanhangers voor de inbedrijfstelling de betreffende handleidingen lezen en opvolgen.
Neem de toegestane belastingen in acht, zie hoofdstuk (→).
Voor het starten van de motor de hoofdschakelaar op stand "Accu verbonden" zetten.
Bij geparkeerd voertuig de hoofdschakelaar op de stand "Accu losgekoppeld" zetten.
Gevaar voor ongevallen en letsel!
Neem het voertuig niet in gebruik zodra een punt van de veiligheidscontrole niet vervuld is, zorg voor de reparatie.
Controleer voor het rijden de bedrijfs- en verkeersveiligheid.
Hydraulische koppelingen op netheid
Hydraulische leidingen op lekkage
Hydraulisch oliepeil
Motoroliepeil
Koelvloeistofpeil
Bij vorstgevaar koelvloeistof op voldoende antivriesmiddel
Antivriesmiddel met de passende concentratie hoort principieel in het koelcircuit thuis (niet in het expansiereservoir).
Elektrische leidingen op beschadiging
Schroeven en moeren op vastheid
Voertuig, motor en radiatorrooster op beschadiging
Vloeistofniveau in het sproeiwaterreservoir
Reinigingsmiddel en evt. antivries
Banden op beschadiging, vuldruk en slijtage
In het voertuig
Alle pedalen op lichtlopendheid
Is de werkhydraulica (PTO) uitgeschakeld?
Bij ingeschakeld contact: branden de waarschuwingslampjes voor laadcontrole en oliedruk?
Motor starten en het volgende controleren:
gaan de waarschuwingslampjes voor de laadcontrole en oliedruk uit?
Functioneren temperatuurindicatie en tankindicatie?
Zijn verlichting, rijrichtingsindicatie en knipperinstallatie in orde?
Gevaar voor ongevallen
Stel de bestuurdersstoel alleen bij een stilstaand apparaat in.
Bestuurdersstoel zodanig instellen dat pedalen en het stuurwiel comfortabel kunnen worden bereikt.
Linker armleuning in gewenste positie brengen.
Rechter armleuning in positie brengen.
Besturingsstoel zodanig op het lichaamsgewicht instellen dat de trillingen door oneffenheden op de rijweg geminimaliseerd zijn.
De bestuurdersstoel is conform klasse A, gewichtsklasse I
Vergrendeling voor het begin van de rit controleren.
Gevaar voor ongevallen
Stel de bestuurdersstoel alleen bij een stilstaand apparaat in.
Bestuurdersstoel zodanig instellen dat pedalen en het stuurwiel comfortabel kunnen worden bereikt.
Linker armleuning in gewenste positie brengen.
Rechter armleuning in positie brengen.
Besturingsstoel zodanig op het lichaamsgewicht instellen dat de trillingen door oneffenheden op de rijweg geminimaliseerd zijn.
Vergrendeling voor het begin van de rit controleren.
Gevaar voor ongevallen
Stel de stuurwielpositie alleen bij stilstaand voertuig in.
Klemhendel voor de hoogte lossen en stuurwiel op gewenste hoogte instellen.
Klemhendel vergrendelen.
Pedaal voor de hellingsverstelling indrukken en ingedrukt houden en stuurwiel op gewenste helling instellen.
Pedaal loslaten.
Vergrendeling voor het begin van de rit controleren.
Explosiegevaar
Tank niet in gesloten ruimten.
Rook niet en vermijd open vuur.
Zorg ervoor dat er geen brandstof op hete oppervlakken terechtkomt.
Contact uitschakelen.
Tankdop openen.
Brandstof tanken
Uitsluitend de in de handleiding vermelde brandstof mag worden gebruikt.
Overgelopen brandstof afnemen en tankdop sluiten.
Gevaar voor beknelling
Let erop dat zich tijdens het werk geen personen in de buurt van het knikscharnier of het voertuig bevinden.
Let er bij het gebruik van het voertuig als trekker op dat zich tijdens het werk geen personen tussen voertuig en aanhanger bevinden.
Gevaar voor verbranding
Gebruik het voertuig alleen wanneer alle beplatingen zijn aangebracht.
Gevaar voor beschadiging door oververhitte hydrauliekolie of oververhitte motor
Stel bij te hoge hydrauliekolietemperatuur of bij te hoge koelmiddeltemperatuur het motortoerental op stationair (motor niet afzetten).
Voer de maatregelen in hoofdstuk Hulp bij storingen uit.
Gevaar voor beschadiging door tekort smering
Breng bij het oplichten van het waarschuwingslampje "motoroliedruk" tijdens het werk het voertuig uit de gevarenzone, schakel de motor onmiddellijk uit en verhelp de storing.
Verminderde stabiliteit door opbouw
Pas uw rijstijl aan.
Beschadigingsgevaar
Kies de selectie van de rijprogramma's alleen bij stilstand van het voertuig.
Voertuig stoppen.
Motortoerental op laag toerental instellen.
Rijrichtingskeuzeschakelaar op stand NEUTRAAL (schakelaar op middelste stand).
De rijsnelheid wordt via het rijpedaal geregeld. Max. 40 km/h
In de <Transportmodus snel> bedraagt de trekkracht van het voertuig 50 %, de maximale rijsnelheid bedraagt 100 %. De snelheid volgt het motortoerental.
De rijsnelheid wordt via het rijpedaal geregeld. Maximale snelheid ca. 20 km/h
In de <Transportmodus langzaam> bedraagt de trekkracht van het voertuig 100%, de maximale rijsnelheid bedraagt 50%. De snelheid volgt het motortoerental.
max. 20 km/h
Meer informatie over de <werkmodus> is in het hoofdstuk Multifunctionele indicatie/display MIC 70 beschreven.
Vooruit: max. 5 km/h
Achteruit: max. 10 km/h
meer informatie over de <kruipmodus> is in het hoofdstuk Multifunctionele indicatie/display MIC 70 beschreven.
Bij het loslaten van het rijpedaal wordt de snelheid abrupt vertraagd, anders dan op een personenauto
In de hogere versnelling is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de lagere versnelling.
In de transportmodus is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de werkmodus.
Wordt het rijpedaal ingetrapt dan wordt het motortoerental hoger.
Het rijpedaal is geveerd. Als men het rijpedaal laat opkomen wordt het motortoerental lager.
Wordt het rijpedaal losgelaten dan vertraagt resp. stopt de hydrostatische aandrijving het voertuig.
![]() | Het waarschuwingslampje in de multifunctionele indicatie brandt bij een geactiveerde parkeerrem. |
Is de motor uit of staat de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor op NEUTRAAL, dan is de parkeerrem automatisch geactiveerd.
Wordt de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor bediend (VOORUIT of ACHTERUIT), dan wordt de parkeerrem losgezet.
Het rempedaal activeert het voor- en achterwiel van het remsysteem.
Het inchpedaal regelt de snelheid in WERKMODUS en KRUIPMODUS.
Voor het verlagen van de rijsnelheid het inchpedaal intrappen.
Het inchpedaal kan bijkomend als rempedaal worden gebruikt, hiervoor inchpedaal helemaal intrappen.
Hoofdschakelaar moet zijn ingeschakeld.
Op de bestuurdersplaats plaats nemen en veiligheidsgordel omdoen.
Contactsleutel in het contactslot steken.
Rijrichtingskeuzeschakelaar aan de joystick op middelste stand <neutraal/stop>.
Contact inschakelen (stand I).
Waarschuwingslampjes van laadcontrole en motoroliedruk moeten branden.
Bij lage buitentemperatuur en koude motor: Met het starten wachten tot de tekstindicatie <Wait to start, preheating> uitgaat.
Motor starten (stand II) - max. 10 seconden.
Waarschuwingslampjes van laadcontrole en motoroliedruk moeten uitgaan; indien niet, motor uitschakelen en fout verhelpen.
Bij omgevingstemperaturen onder 0°C: Vooraleer met het werk wordt begonnen, motor met laag motortoerental laten warmdraaien tot het gele waarschuwingslampje <Hydraulische temperatuur te laag> uitgaat.
Start de motor niet, startprocedure herhalen.
De tempomaat werkt alleen in de WERKMODUS en KRUIPMODUS.
Tempomaat activeren
Gewenste werksnelheid met het rijpedaal selecteren.
Rijdt het voertuig met de gewenste snelheid, op SET op de schakelaar tempomaat drukken. De tempomaat is geactiveerd.
Snelheid achteraf verhogen: SET + indrukken
Snelheid achteraf verlagen: RES – indrukken
De snelheid kan op korte termijn via het inchpedaal worden gereduceerd. Wordt het inchpedaal losgelaten, rijdt het voertuig opnieuw met ingesteld motortoerental.
Tempomaat deactiveren
Om te deactiveren, moet het rempedaal worden ingetrapt of moet het inchpedaal worden doorgetrapt. Na de deactivering van de tempomaat wordt door het indrukken van RES (tijdens het rijden) de voordien opgeslagen snelheid opnieuw geactiveerd.
Aan de joystick bevindt zich de rijrichtingskeuzeschakelaar.
Verlaat de bestuurder de bestuuurdersstoel terwijl de rijrichtingskeuzeschakelaar op "vooruit" of "achteruit" staat, schakelt de motor uit.
VOORUIT: schakelaar naar voren, rijrichting VOORUIT wordt geactiveerd en weergave rijrichtingskeuze "vooruit" brandt.
In deze stand wordt de parkeerrem automatisch gelost.
ACHTERUIT: schakelaar naar achteren, rijrichting ACHTERUIT wordt geactiveerd en weergave rijrichtingskeuze "achteruit" brandt.
In deze stand wordt de parkeerrem automatisch gelost.
NEUTRAAL: schakelaarstand is in het midden, geen indicatie brandt.
In deze stand is de parkeerrem automatisch geactiveerd, het voertuig rijdt niet.
Gevaar voor ongevallen
Laat het rijpedaal tijdens de rit niet abrupt los. Het voertuig wordt bij het loslaten van het rijpedaal afgeremd. Het voertuig wordt bij het loslaten van het rijpedaal in de transportmodus minder afgeremd dan in de werkmodus.
Beschadigingsgevaar
Stel zeker dat het voertuig bij het passeren van obstakels niet vast komt te zitten.
Passeer obstakels tot 150 mm langzaam en voorzichtig onder een hoek van 45°.
Passeer obstakels van meer dan 150 mm alleen met een geschikte rijplank.
Gevaar voor ongevallen
Schakel bij het rijden over de openbare weg voor transportdoeleinden (niet bij reiniging van de straat) de PTO uit en sluit de neerlaatsmoring voor de fronthefinrichting.
PTO uitschakelen.
Rijpedaal voorzichtig intrappen.
Voertuig met het stuurwiel sturen.
Rijpedaal op laten komen.
Het voertuig remt automatisch en blijft stilstaan.
Voor een sterkere remwerking of in geval van nood het rempedaal bedienen.
Gevaar voor letsel
Laat de voorhanden aanbouwapparaten voor het verlaten van het voertuig neer.
Voertuig stoppen.
Rijrichtingskeuzeschakelaar aan de joystick op middelste stand <neutraal/stop>.
Motor 1 tot 2 minuten stationair laten draaien.
Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.
30 seconden wachten.
Hoofdschakelaar op positie 0 draaien.
Aan de frontkrachttiller kan een 4-puntsopname (optie) worden aangebracht. Hieraan kunnen dan de desbetreffende aanbouwapparaten worden bevestigd. Bepaalde aanbouwapparaten kunnen ook direct aan de frontkrachttiller worden aangebracht.
Gevaar voor letsel en beschadiging
Zorg ervoor dat bij de aanbouw van aanbouwapparaten aan de frontkrachttiller de toegestane asbelasting niet wordt overschreden.
Zijn er personen in de omgeving van de frontkrachttiller en aangebouwde aanbouwapparaten, dan mag u de frontkrachttiller niet bedienen.
Zorg ervoor dat aan de frontkrachttiller bevestigde aanbouwapparaten het voertuig niet aanraken en beschadigen.
PTO (arbeidshydraulica) uitschakelen.
Neerlaatsnelheid van de frontkrachttiller met draaiknop selecteren.
Rechtsom draaien: De neerlaatsnelheid wordt verlaagd.
De frontkrachttiller wordt bij de aanslag geblokkeerd
Opmerking: Deze functie is nodig voor transportritten op de openbare weg om de frontkrachttiller en hierdoor het neerlaten van de aanbouwapparaten te blokkeren.
Linksom draaien: De neerlaatsnelheid wordt verhoogd
De ontlasting van het aanbouwapparaat wordt gebruikt om de belasting van een aan de frontkrachttiller gemonteerd aanbouwapparaat in de richting van de vooras van het voertuig te verplaatsen.
Bijvoorbeeld: bij het gebruik van een maaidek worden de bodemkrachten door het maaidek gereduceerd om de beschadiging van de bodem door doordraaiende wielen te reduceren, vooral als het bergop gaat.
Wordt het aanbouwapparaat opgetild terwijl de ontlasting van het aanbouwapparaat is ingeschakeld, werkt deze als een ladingstabilisatie bij het rijden.
De trillingsdemping (optioneel) zorgt bij transportritten met opgetild aanbouwapparaat aan de frontkrachttiller voor comfortabeler en stabieler rijden.
Ontlasting aanbouwapparaat met schakelaar (aan de middelste console) inschakelen.
De verplaatsing van het zwaartepunt met draaiknop voor de ontlasting van het aanbouwapparaat veranderen.
Rechtsom draaien: meer gewicht op de vooras
Linksom draaien: minder gewicht op de vooras
Voor het optillen van de frontkrachttiller de joystick naar achteren (richting Y1) trekken.
Voor het neerlaten van de frontkrachttiller de joystick naar voren (richting Y2) duwen.
De zweefstand wordt met de hoofdschakelaar zweefstand in- of uitgeschakeld.
Bij het rijden op de openbare weg voor transportdoeleinden (niet bij de reiniging van de openbare weg), moet de zweefstand zijn uitgeschakeld.
Voor het inschakelen van de functie zweefstand de joystick in de richting Y2 tippen. De joystick gaat dan opnieuw in de stand NEUTRAAL.
In de zweefstand past het aanbouwapparaat zich aan de bodemcontour aan.
Voor het uitschakelen van de functie zweefstand de joystick in de richting Y1 trekken.
Lees a.u.b. voor de aanbouw de handleiding van de gebruikte aanbouwapparatuur.
Aanbouwapparatuur is optioneel en kan voor op de fronthefinrichting (zie hoofdstuk Frontkrachttiller) of op het bevestigingsframe voor of achter worden aangebracht.
Gevaar door veranderd zwaartepunt van het voertuig en veranderd rijgedrag. Bij het transport van vloeistoffen kunnen golfbewegingen optreden die het voertuig doen slingeren.
Bij ombouwen, vooral bij het ombouwen van winter- op zomerbedrijf, en bij veranderde ladingen, moet de bestuurder zich op een gewijzigd rijgedrag instellen.
Beknellingsgevaar bij het aanbrengen van aanbouwapparatuur
Grijp niet tussen de fronthefinrichting en de aanbouwapparatuur.
Verbrandingsgevaar door hete hydraulische koppelingen
Draag handschoenen bij het loshalen van hydraulische koppelingen.
Draag bij het monteren resp. demonteren van de aanbouwapparatuur geschikte beschermende kleding, veiligheidsschoenen en handschoenen. Dit geldt ook tijdens het gebruikt en de toepassing.
Voordat u aanbouwapparatuur aanbrengt die niet speciaal voor dit voertuig bestemd is, gelieve u contact op te nemen met uw dealer. Hij controleert hoe en of deze aanbouwapparatuur op dit voertuig mag worden gemonteerd en gebruikt. Dat is belangrijk voor de veiligheid van bestuurder en voertuig alsmede voor eventuele garantieclaims.
Aanbouwapparatuur die de veiligheid of stabiliteit van het voertuig in gevaar brengt, mag niet worden gebruikt.
Beschadigingsgevaar
Houd hydraulische aansluitingen schoon.
Reinig de stekker en koppeling voor gebruik met een pluisvrije doek.
Ring van de koppelingsmof naar beneden trekken en vasthouden.
Koppelingsstekker van de hydraulische slang van het aanbouwapparaat in de koppelingsmof drukken.
Ring van de koppel loslaten. Op veilig vastklikken controleren.
Om te ontkoppelen de ring naar beneden trekken, vasthouden en de hydraulische slang eruit trekken.
De vooras van het voertuig moet altijd worden belast met ten minste 30%, de achteras altijd met ten minste 30% van het leeggewicht van het voertuig.
Controleer voor de aanschaf van het hulpstuk of aan deze eisen is voldaan door de combinatie voertuig-werktuig te wegen.
Voor de bepaling van het totale gewicht, de aslasten en de bandlastcapaciteit en de vereiste minimale ballast zijn de volgende gegevens vereist:
alle gewichten in kg (weeg voertuig, indien nodig)
Alle afmetingen in meter (m)
TL | (kg) | = | Leeggewicht van het voertuig | * |
TV | (kg) | = | Voorasbelasting van het lege voertuig | * |
TH | (kg) | = | Achterasbelasting van het lege voertuig | * |
GH | (kg) | = | Totaal gewicht achterbevestiging / achterballast | ** |
GV | (kg) | = | Totaal gewicht frontbevestiging / voorballast | ** |
a | (m) | = | Afstand tussen zwaartepunt voorste bevestiging (voorballast) en midden vooras, max. = 0,86 m | ** *** |
b | (m) | = | Wielbasis van het voertuig | * *** |
c | (m) | = | 0,56 | |
d | (m) | = | Afstand tussen het midden van het bevestigingspunt aan de werktuigzijde en het zwaartepunt van de achterste bevestiging / achterballast | ** *** |
* zie hoofdstuk "Technische gegevens"
** zie gebruiksaanwijzing van het hulpstukbijlage
*** afmeten
Resultaat in de tabel noteren.
Waarde “x” zie opgaven van de fabrikant indien geen opgave, x = 0,45.
Resultaat in de tabel noteren.
Wordt met de frontaanbouwapparatuur (GV) de vereiste minimum ballast front (GV min) niet bereikt dan moet het gewicht van de frontaanbouwapparatuur tot het gewicht van de minimum ballast aan de voorkant verhoogd worden.
De daadwerkelijk berekende en in de handleiding van de werkmachine aangegeven toegestane voorasbelasting in de tabel invoeren.
Wordt met het achteraanbouwapparaat (GH) de vereiste minimumballast achteraan (GH min) niet bereikt, moet het gewicht van het achteraanbouwapparaat tot het gewicht van de minimumballast achteraan worden verhoogd.
Resultaat in de tabel noteren.
De 3-puntsopname wordt aan de frontkrachttiller aangebracht en met 2 bouten beveiligd.
Deze bezit een hellingsverstelling.
Hellingsverstelling
Bout hellingsfunctie uittrekken, het aanbouwapparaat kan pendelen.
Bij volledig opgetild aanbouwapparaat wordt het apparaat horizontaal uitgelijnd.
Verwondingsgevaar door aanbouwapparaten
Beweeg of bouw geen aanbouwapparaten aan als zich personen in de gevarenzone bevinden.
Beschadigingsgevaar door verkeerde montage
Controleer na de montage van het aanbouwapparaat of bij het hijsen geen bestuurderscabine of aanbouwdelen beschadigd kunnen worden.
Neem voor het vermijden van een foute montage de afbeeldingen en aanbouwaanwijzingen in acht.
Voldoende plaats tot de bestuurderscabine of opbouweenheden moeten in acht worden genomen. Aanrakingen moeten worden uitgesloten.
Met het gewicht van het aanbouwapparaat rekening houden. Zware aanbouweenheden zo dicht mogelijk tegen het voertuig aanbrengen.
Tegen het aanbouwapparaat rijden.
Trekstang met het aanbouwapparaat verbinden.
Aanbouwapparaat met 2 bouten bevestigen en bouten met borgclip beveiligen.
Topstang met het aanbouwapparaat verbinden en borgen.
Volgende beschrijving voor de juiste/foute montage van de topstang in acht nemen.
Foute montage van de topstang
De bovenste verbinding (topstang) van het voertuig met het aanbouwapparaat is niet juist gemonteerd. De hoek t.o.v. de onderste bevestiging wijkt te zeer af.
Wordt het aanbouwapparaat zo opgetild, dan leidt dit tot het plots inklappen in de richting van de bestuurderscabine en hierdoor tot beschadiging van de voorruit of andere aanbouwdelen.
Hoe meer de hoek van de bovenste t.o.v. de onderste bevestiging afwijkt, hoe meer het aanbouwapparaat bij het optillen naar achteren wordt gekanteld.
Juiste montage van de topstang
De bovenste verbinding van het voertuig met het aanbouwapparaat is niet juist gemonteerd. De hoek van de verbinding is veel vlakker dan bij een fout gemonteerde verbinding. Hierdoor wordt verhinderd dat het bij het optillen van het aanbouwapparaat tot een beschadiging van de bestuurderscabine komt.
De 4-puntsopname wordt aan de frontkrachttiller aangebracht en met 2 bouten beveiligd.
Deze bezit een hellingsverstelling.
Hellingsverstelling
Bout hellingsfunctie aftrekken; het aanbouwapparaat kan pendelen.
Bij volledig opgetild aanbouwapparaat wordt het apparaat horizontaal uitgelijnd.
Verwondingsgevaar door aanbouwapparaten
Beweeg of bouw geen aanbouwapparaten aan als zich personen in de gevarenzone bevinden.
Tegen het aanbouwapparaat rijden.
Frontkrachttiller zover neerlaten tot de bovenste koppelpunten onder de opnames van het aanbouwapparaat liggen.
Hendel van de centrale vergrendeling naar boven trekken en naar rechts drukken om de vergrendeling te openen.
Tegen het aanbouwapparaat rijden tot de opnames contact hebben.
Frontkrachttiller voorzichtig naar boven bewegen tot het aanbouwapparaat in de opnames bevestigd en opgetild is.
Hendel van de centrale vergrendeling opnieuw naar links drukken, de hendel moet in de houder vastklikken om het aanbouwapparaat te vergrendelen.
Aanbouwapparaat van de bodem optillen.
Centrale vergrendeling ontgrendelen.
4-puntsopname met frontkrachttiller zover neerlaten tot de opnames van het aanbouwapparaat vrij zijn.
Van het aanbouwapparaat wegrijden.
Hendel van de centrale vergrendeling opnieuw sluiten vooraleer de 4-puntsopname helemaal naar boven wordt opgetild.
Bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan het opnameframe voor aanbouwapparaten worden aangebracht.
Aanbouwapparaat in opnameframe schuiven en met 2 bouten borgen.
Mogelijke aanbouwapparaten aan het aanbouwframe: strooier, watervat of gras-/bladzuigcontainer van een maai-/zuigcombinatie.
De aanbouwapparaten zijn op een Kärcher-wisselframe of op een geïntegreerd wisselframe van de aanbouwapparaatfabrikant aangebouwd en worden aan het aanbouwframe aangebracht en beveiligd.
Het aanbouwframe wordt gestuurd met de bedieningshendel rechts van de joystick.
Om te activeren, schakelaar op "aanbouwframe met kipfunctie" omschakelen.
Aan de hand van het voorbeeld van een opbouwstrooier wordt het aanbrengen/afnemen beschreven.
De instelling van de bevestiging van het wisselframe moet alleen bij eerste montage of bij de aanbouw op een ander dragervoertuig gebeuren.
Moeren links en rechts ca. 1 omwenteling lossen.
Aanbouwapparaat aan het aanbouwframe aanbrengen en met borgbout en borgklemmen borgen, zie volgend hoofdstuk.Aanbouwapparaat aan het voertuig aanbrengen.
Aanbouwframe helemaal neerlaten.
Bevestigingshaak zoals getoond tegen het aanbouwframe aandrukken.
Moeren links en rechts opnieuw aantrekken.
Borgbout van het aanbouwframe links en rechts uittrekken (borgbout en borgklem zijn een deel van het aanbouwframe).
Met de achterzijde van het voertuig in het middel en parallel (voorzichtig) onder het op steunen staande aanbouwapparaat tot aan de aanslag rijden.
Aanbouwframe voorzichtig optillen tot de voorste steunvoeten het contact met de bodem verliezen, hierbij dient ervoor te worden gezorgd dat de bevestigingshaken in het aanbouwframe grijpen.
Afsluitend de goede bevestiging van de bevestigingshaken controleren.
Voorste steunen van het aanbouwapparaat aftrekken.
Instappen en aanbouwframe helemaal neerlaten.
Achterste steunen van het aanbouwapparaat aftrekken.
Aanbouwapparaat links en rechts beveiligen (borgbout en borgklem zijn een onderdeel van het aanbouwframe).
Bij eerste montage of bij het vervangen van het dragervoertuig moet de bevestiging worden ingesteld, zie hoofdstuk Bevestiging instellen.
Hydraulische en elektrische aansluitingen na de aanbouw aan de achterzijde van het voertuig uitvoeren.
Aanbouwframe helemaal neerlaten.
Hydraulische en elektrische aansluitingen voor het afbouwen loskoppelen.
Borgbout links en rechts uittrekken.
Beide achterste steunen tot aan de aanslag insteken.
Aanbouwframe zover optillen tot de voorste steunen kunnen worden ingestoken.
Instappen en aanbouwframe helemaal neerlaten.
Beide voorste steunen tot aan de aanslag insteken.
Aanbouwframe neerlaten.
Voorzichtig met voertuig eruit rijden.
Contragewichten en bepaalde aanbouwapparaten kunnen direct aan het aanbouwframe voor aanbouwapparaten worden aangebracht.
Aanbouwapparaat in opnameframe schuiven en met 2 bouten borgen.
Let er bij het aan- en afkoppelen op dat zich niemand in de gevarenzone bevindt.
Toegestane steunlast en aanhanglast, zie Technische gegevens.
Er mogen alleen aanhangers met oploopremsysteem worden aangekoppeld.
De steunlast is afhankelijk van de aanhanginrichting en de banden.
Gevaar voor letsel door verkeerd transport
Houd rekening met het gewicht van het voertuig.
Rijd het voertuig langzaam en voorzichtig op het transportvoertuig.
Beschadiging van het voertuig
Verlaad het voertuig niet met een kraan.
Gebruik geen vorkheftruck.
Voertuig met lage snelheid op het transportvoertuig rijden.
Als het voertuig niet kan rijden, zie hoofdstuk Voertuig wegslepen.
Borgsplitpennen eruit trekken.
Beide pennen eruit trekken.
Transportbeveiliging uit de opbergplaats trekken.
Transportbeveiliging aanbrengen.
Pennen erin steken.
Pennen met borgsplitpen borgen.
Gevaar voor ongevallen
Beveilig het voertuig voor het transport tegen verschuiven.
Voertuig parkeren.
Voertuig met spanbanden aan de weergegeven bevestigingspunten aan beide zijden borgen.
Beschadigingsgevaar door ondeskundig wegslepen
Het wegslepen van een hydrostatisch aangedreven voertuig is slechts beperkt mogelijk, meestal tot enkele meters beperkt. Sleep daarom het voertuig slechts uit de gevarenzone van het stromende verkeer en zorg voor een transportmogelijkheid.
Sleep het voertuig slechts met stapsnelheid weg.
Vertrek langzaam en zonder schokken.
Bevestig het voertuig voor het wegslepen slechts aan het sleepoog (vooraan) of de aanhanginrichting (achteraan).
Gebruik bij voorkeur een geschikte sleepstang.
Om het voertuig weg te slepen, moeten eerst de hydraulische remcilinders gelost en de beide bypassventielen worden geopend.
Het sleepoog met borgbout en borgclip bevindt zich in de bestuurderscabine.
Bij voertuigen zonder EG-typevergunning is deze niet in de leveringsomvang inbegrepen, maar kan deze als toebehoren worden besteld (bestelnummer 2.852-220.0).
Sleepoog uit bestuurderscabine nemen.
Sleepoog aan het rechter voertuigframe vooraan aanbrengen.
Borgbout in het sleepoog steken en met borgclip borgen.
De moeren voor het lossen van de remcilinders bevinden zich links en rechts van het knikgewricht.
Moer van de hydraulische remcilinder links en rechts losdraaien.
De bypassventielen bevinden zich aan de onderkant in het voorste gedeelte van de achterzijde.
Bypassventielen 3 omwentelingen uitdraaien (SW 24 mm).
Sleepkabel aan het sleepoog vooraan of achteraan bevestigen.
Voertuig langzaam op het transportvoertuig trekken.
Na het wegslepen, moeren aan de remcilinder opnieuw aantrekken (aanhaalmoment 70 Nm) en bypassventielen sluiten.
Gevaar voor letsel en beschadiging
Neem het gewicht van het apparaat in acht.
Motorolie en motoroliefilter vervangen.
Bij vorstgevaar controleren of er voldoende antivriesmiddel in de koelvloeistof voorhanden is.
Voertuig van binnen en van buiten reinigen.
Voertuig op een beschermde, effen en droge plaats parkeren.
Contactsleutel op de stand "stop" draaien en uittrekken.
Hoofdschakelaar uitschakelen.
Voertuig opkrikken bij opslag van meer dan een maand.
Accu loskoppelen.
Accu na 2 maanden laden.
Levensgevaar door stromend verkeer
Breng het voertuig voor onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uit de gevarenzone van het stromende verkeer en draag een verkeersvest.
Gevaar voor beknelling
Wanneer u onder geheven aanbouwapparatuur werkt, beveiligt u de aanbouwapparatuur altijd mechanisch (onderbouwen).
Gevaar voor letsel en beschadiging
Blijft uit de omgeving van het aandrijfbereik. Houd rekening met de nalooptijd van de motor bij het afzetten (3-4 seconden).
Klem vóór werkzaamheden aan de elektrische installatie de accu af.
Verwondingsgevaar door per ongeluk opstartend voertuig
Vooraleer u het voertuig reinigt en onderhoudt, onderdelen vervangt of op een andere functie omstelt, schakelt u het voertuig uit en trekt u de contactsleutel eruit.
Verbrandingsgevaar door hete oppervlakken en bedrijfsstoffen
Laat het voertuig voor alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden voldoende afkoelen.
Vloeistoffen zoals motorolie, hydraulische olie, remvloeistof, diesel of koelvloeistof niet in het milieu terecht laten komen. Voer deze vloeistoffen op een milieuvriendelijke manier af.
Reparatiewerkzaamheden mogen alleen door erkende klantenservices of door experts op dit gebied worden uitgevoerd en die met alle relevante veiligheidsvoorschriften vertrouwd zijn.
Laswerkzaamheden aan het voertuig of het voertuigframe zijn niet toegestaan.
Het servicelampje brandt wanneer het betreffende onderhoud moet worden uitgevoerd.
Het servicelampje knippert op het display:
Voor de eerste keer na 50 draaiuren wanneer de eerste inspectie moet worden uitgevoerd.
De volgende service na 250 draaiuren.
Daarna om de 500 draaiuren.
Het servicelampje moet door de servicedienst worden gereset.
Om tegemoet te komen aan garantie-eisen moeten tijdens de garantielooptijd alle service- en onderhoudswerkzaamheden door de geautoriseerde Kärcher-servicedienst conform de inspectiechecklist worden uitgevoerd.
Dagelijks voor aanvang van het werk, zie hoofdstuk Veiligheidscontrole.
Na natte reiniging van het voertuig alle lagers doorsmeren.
Naar behoefte de veiligheidskeuring volgens de plaatselijk geldende voorschriften door de servicedienst laten uitvoeren.
De termijnen voor de controle- en onderhoudswerkzaamheden door de klant zijn te vinden in de onderstaande tabel.
Verdere onderhoudswerkzaamheden moeten door de servicedienst na 250, 500 (jaarlijks), 1000, 1500 of 2000 draaiuren conform de inspectiechecklijst worden uitgevoerd. U gelieve op tijd contact op te nemen met de servicedienst.
Pos. | Bouwgroep | Handeling | Dagelijks | Wekelijks | om de 500 uur of jaarlijks* |
---|---|---|---|---|---|
1 | Stoffilter cabine | Op verontreiniging controleren. Verontreinigde stoffilters reinigen of vervangen. | X (afhankelijk van de omgevingsomstandigheden) | X | |
Vervangen | X (indien nodig vroeger) | ||||
2 | Besturing | Visuele controle | X | ||
De lagers van de stuurcilinder op speling controleren. | X | ||||
3 | Koelvloeistofexpansievat | Koelvloeistofpeil controleren. | X | ||
Mengverhouding water/antivriesmiddel controleren. | X | ||||
4 | V-snaar | Spanning controleren. | X | X | |
5 | Schroefverbindingen | Visuele controle, indien nodig aantrekken. | X | X | |
6 | Motorluchtfilter | Op verontreiniging controleren. Verontreinigde motorluchtfilter reinigen of vervangen. | X | ||
Vervangen | X (indien nodig vroeger) | ||||
7 | Motorolie | Oliepeil voor het begin van de rit controleren. | X | ||
Vervangen | X | ||||
8 | Motoroliefilter | Vervangen | X | ||
9 | Hydraulische olietank | Peil hydraulische olie controleren. | X | X | |
10 | Hydraulische koppelingen en aansluitingen | Op ondichtheid controleren. | X | X | |
11 | Batterij | Accu op spanning, vastheid en dichtheid controleren. | X | X | |
Elektrolytpeil en elektrolytdichtheid in de cellen controleren (alleen onderhoudsarme accu). | X | X | |||
Accupolen op oxidatie controleren, indien nodig afborstelen en met poolvet insmeren. Op vastheid van de verbindingskabels letten. | X | ||||
12 | Uitlaatsysteem | Toestand en vastheid van de verbindingselementen controleren. | X | X | |
Visuele controle van het uitlaatsysteem op scheurvorming en ondichtheden. | X | X | |||
13 | Parkeerrem | Op werking en instelling controleren | X | X | |
14 | Koeler | Visuele controle van motorkoelvloeistof-, laadlucht- en hydraulische oliekoeler op beschadiging, vastheid, dichtheid en verontreiniging, evt. reinigen. | X | X | |
Koelvloeistofpeil controleren. Mengverhouding water/koelvloeistofpeil controleren. | X | X | |||
Koelvloeistofslangen op dichtheid en beschadigingen controleren. | X | X | |||
15 | Banden | Toestand en vuldruk controleren. | X | X | |
16 | Ruitensproeierreservoir | Vulniveau controleren. | X | X | |
17 | Verlichting en claxon | Werking controleren. | X | X | |
18 | Airconditioning/verwarming | Werking en dichtheid controleren. Verdamper van de airconditioning desinfecteren. | X | ||
19 | Waarschuwingssticker | Leesbaarheid controleren, indien nodig vervangen. | X | ||
20 | Stofkappen en afdekkingen hydraulisch systeem | Controleren, ontbrekende of beschadigde vervangen. | X | ||
21 | Slangen en slangklemmen | Visuele controle van alle hydraulische verbindingen op juiste aanbrenging en dichtheid. | X | X | |
22 | Brandstofleidingen en aansluitingen | Op ondichtheid controleren. | X | X | |
23 | Bowdenkabels en bewegende delen | Op lichtlopendheid controleren. | X | ||
24 | Dynamo | Reinigen (niet met hogedrukreiniger) | X | ||
25 | Elektrische leidingen | Op beschadigingen controleren. | X | ||
26 | Lagers/smeerpunten | Smeren, zie hoofdstuk Smeerschema | X |
* afhankelijk van wat het eerst van toepassing is
Smeerpunt | Aantal | Interval | |
---|---|---|---|
1 | Centrale smeerlijst voor
| 1 | Dagelijks |
2 | Knikgewricht in midden voertuig | 2 | Dagelijks |
3 | Stuurcilinder | 2 | Dagelijks |
4 | Onderste lager knikgewricht | 1 | Dagelijks |
5 | Hefcilinder hefplatform | 4 | Om de 25 h |
6 | Draailager hefplatform | 2 | Dagelijks |
7 | Rijpedaal | 1 | Om de 100 h |
8 | Omkeerhendel rempedaal | 1 | Om de 100 h |
Hoogwaardige universeel vet gebruiken.
Smeernippel volgens de smeerintervallen (tabel) met de vetspuit smeren.
V-snaar schoon en vetvrij houden.
Voertuig op een effen ondergrond plaatsen.
Motortoerental op nullast zetten.
Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.
Voertuig tegen het wegrollen beveiligen.
Hoofdschakelaar op positie "0" zetten.
Het opgetilde aanbouwframe wordt aan voertuigzijde automatisch door een speciaal ventiel beveiligd. Een handmatige beveiliging is niet vereist.
Omschakelklep in stand aanbouwframe zetten.
Montageframe helemaal omhoog bewegen.
Verbrandingsgevaar door hete oppervlakken
Laat het voertuig voor het afnemen van de bekledingen/afdekkingen voldoende afkoelen.
Voor de uitvoering van verschillende onderhoudswerkzaamheden moeten de bekledingen/afdekkingen worden afgenomen.
Zijafdekking afnemen:
beide afsluitingen openen.
Zijafdekking optillen en naar opzij uittrekken.
Zijafdekking aanbrengen:
zijafdekking zijdelings inbrengen.
Zijafdekking aan de bovenste rand in de bevestigingsgroef inhangen.
Zijafdekking in de juiste positie schuiven en met de sluitingen borgen.
Voorste afdekking afnemen:
beide zijafdekkingen uitbouwen.
Linker en rechter afsluiting van de voorste afdekking openen.
Voorste afdekking optillen en afnemen.
Voorste afdekking aanbrengen:
voorste afdekking inhangen en met beide afsluitingen bevestigen.
Beide zijafdekkingen inbouwen.
Radiateurbeschermrooster afnemen:
onderste beschermrooster naar boven toe optillen.
Onderste deel eruit bewegen
Radiateurbeschermrooster naar onderen toe eruit nemen.
Radiateurbeschermrooster aanbrengen:
radiateurbeschermrooster onderaan vastklikken, dan bovenaan dichtklappen.
Gevaar voor letsel
Neem de veiligheidsvoorschriften bij de omgang met accu's in acht.
Klem bij het uitbouwen van de accu eerst de minpool af.
Bescherm de accupolen en poolklemmen met voldoende poolbeschermingsvet.
Afdekkappen van poolklemmen aftrekken.
Poolklem (zwarte kabel) aan de minkabel (-) losmaken.
Poolklem (rode kabel) aan de pluspool (+) losmaken.
Houder aan de accubodem afschroeven.
Accu uit de accuhouder nemen.
Accu in de accuhouder plaatsen.
Houder aan de accubodem vastschroeven.
Poolklem (rode kabel) aan de pluspool (+) aansluiten.
Poolklem (zwarte kabel) aan de minpool (-) aansluiten.
Afdekkappen op poolklemmen steken.
Gevaar voor letsel
Laad de accu alleen met een geschikt oplaadapparaat.
Neem de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het oplaadapparaat in acht.
Neem de veiligheidsvoorschriften bij de omgang met accu's in acht.
Minpool van de accu afklemmen.
Oplaadapparaat op accu aansluiten.
Netstekker aansluiten en oplaadapparaat inschakelen.
Accu met de zo klein mogelijke laadstroom laden.
Na het laden het oplaadapparaat eerst van het net en dan van de accu scheiden.
Levensgevaar door verkeersstroom
Breng voor reparatiewerkzaamheden het voertuig uit de gevarenzone van het doorgaande verkeer.
Schakel het alarmlicht in.
Zet een waarschuwingsdriehoek neer.
Draag waarschuwingskleding.
Gevaar voor ongevallen
Zorg ervoor dat de ondergrond effen en stevig is. Eventueel, grote, stabiele onderlegger voor de kruk gebruiken.
Voer de wielverwisseling alleen uit als u met de nodige handelingen van de wielverwisseling bent vertrouwd. Anders dient u een beroep te doen op een vakman.
Gebruik alleen geschikt en onbeschadigd gereedschap voor de wielverwisseling.
Gebruik een geschikte algemeen verkrijgbare krik.
Voertuig op een effen oppervlak met stevige ondergrond plaatsen.
Parkeerrem bedienen en voertuig bijkomend tegen het wegrollen beveiligen.
Knikgewricht borgen.
Contactsleutel uittrekken.
Wielmoeren met geschikt gereedschap ca. 1 omwenteling losdraaien.
Krik aan het (gemarkeerd door desbetreffend symbool) opnamepunt van het voor- resp. achterwiel plaatsen en voertuig optillen.
Voertuig met schragen bijkomend ondersteunen.
Wielmoeren afschroeven.
Wiel verwijderen.
Verontreinigde wielmoeren en draadbouten reinigen.
Nieuw wiel aanbrengen en alle wielmoeren tot aan de aanslag inschroeven, niet aantrekken.
De wielmoeren in de opgegeven volgorde (A - E) stapsgewijs aantrekken.
Afsluitend de wielmoeren in de opgegeven volgorde met een perfect functionerende momentsleutel met 180 Nm aantrekken.
Schragen eruit trekken en voertuig met krik neerlaten.
Gevaar voor verbranding
Laat het voertuig zodanig afkoelen dat er geen verbrandingsgevaar meer bestaat.
Voertuig op een effen ondergrond plaatsen.
Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.
Rechter zijafdekking afnemen.
Oliepeilstok uittrekken.
Oliepeilstok afvegen en erin steken.
Oliepeilstok uittrekken
Oliepeil aan de oliepeilstok aflezen.
Ligt het oliepeil onder de onderste markering (MIN), dan motorolie bijvullen.
Gevaar voor verbranding
Laat het voertuig zodanig afkoelen dat er geen verbrandingsgevaar meer bestaat.
Beschadigingsgevaar
Een te hoog oliepeil leidt tot beschadiging van de motor. Overschrijdt het oliepeil de bovenste markering van de oliepeilstok, moet olie worden afgetapt tot het correcte oliepeil is bereikt.
Linker zijafdekking afnemen.
Schroef brandstoftank uitdraaien.
Brandstoftank bij de handgreep naar buiten zwenken.
Olievuldeksel verwijderen.
Motorolie bijvullen.
Specificaties m.b.t. de motorolie zie hoofdstuk (→).
Motorolie niet boven "MAX"-markering vullen.
Motoroliepeil na 5 minuten controleren.
Indien nodig motorolie bijvullen.
Verbrandingsgevaar door hete motorolie
Laat het voertuig zolang afkoelen tot er geen verbrandingsgevaar meer door hete motorolie en motoroliefilter bestaat.
Een warme motor vergemakkelijkt het aflaten van de motorolie.
Voertuig op een effen ondergrond plaatsen.
Opvangbak voor minstens 10 liter olie klaarzetten.
Motor afzetten.
Olievuldeksel verwijderen.
Olieaftapplug uitdraaien.
Motorolie aflaten.
Motoroliefilter afschroeven.
Opname en afdichtvlak reinigen.
Afdichting van de nieuwe motoroliefilter met olie insmeren.
Nieuwe motoroliefilter inschroeven en met de hand voldoende aantrekken.
Afdichtring van de olieaftaplug vervangen en olieaftapplug met 60 Nm aantrekken.
Motorolie vullen.
Vulhoeveelheid en oliesoort, zie hoofdstuk (→).
Olievuldeksel afsluiten.
Motor ca. 30 seconden laten draaien.
Minstens 5 minuten wachten.
Motoroliepeil controleren.
Indien nodig motorolie bijvullen.
Afdichting van afdichtring en motoroliefilter controleren.
Afgewerkte olie op een milieuvriendelijke manier afvoeren (verzamelpunten).
Werd de brandstoftank leeggereden of werd de brandstoffilter vervangen, dan moet het brandstofsysteem worden ontlucht.
Controleren of de brandstoftank gevuld is.
Contactsleutel gedurende 2 tot 5 minuten in stand I draaien tot de brandstofpomp hoorbaar stiller draait.
Peil hydraulische olie controleren.
Opmerking
Het peil van de hydraulische olie moet tussen de bovenste (MAX) en de onderste markering (MIN) liggen.
Indien nodig hydraulische olie bijvullen.
Opmerking
Ontbrekende hydraulische olie kan met een speciaal gereedschap worden bijgevuld dat aan de lekkagekoppeling van het voertuig wordt aangesloten. Indien nodig, bestel-nr. bij Kärcher aanvragen of het bijvullen door de Kärcher klantenservice laten uitvoeren.
Soort hydraulische olie: zie hoofdstuk (→).
Verbrandingsgevaar door hete componenten
Raak bij een hete motor geen onderdelen van het koelsysteem aan. Koelsysteem alleen bij een koude motor openen.
Materiële schade door verkeerde koelvloeistof
Vul koelvloeistof alleen bij een koude motor bij.
Gebruik een water-antivriesmengeling.
Meng geen antivriesmiddelen.
Gebruik alleen onthard en gedestilleerd water.
Koelvloeistof zie hoofdstuk (→).
Vulpeil bij een koude motor controleren.
Bij een warme motor kan het koelvloeistofpeil ook iets boven de bovenste markering staan.
Linker zijafdekking afnemenZijafdekkingen.
Vulniveau aan het expansievat controleren.
Opmerking
Het koelvloeistofpeil moet tussen de bovenste (MAX) en de onderste (MIN) markering liggen.
Indien nodig nieuwe koelvloeistof bijvullen.
Bijkomend het vulpeil in de radiateur controleren, zie hoofdstuk (→).
Is het expansievat helemaal leeg, dan eerst de radiateur bijvullen.
Verwondingsgevaar door onder druk staand koelwater
Schroef het radiateurdeksel pas af als het koelsysteem is afgekoeld en niet meer onder druk staat.
Verbrandingsgevaar door hete componenten
Raak bij een hete motor geen onderdelen van het koelsysteem aan. Koelsysteem alleen bij een koude motor openen.
Materiële schade door verkeerde koelvloeistof
Vul koelvloeistof alleen bij een koude motor bij.
Gebruik een water-antivriesmengeling.
Meng geen antivriesmiddelen.
Gebruik alleen onthard en gedestilleerd water.
Koelvloeistof zie hoofdstuk (→).
Afdekking radiateurdeksel openklappen.
Radiateurdeksel een grendelstand draaien om druk van de radiateur af te laten.
Als de radiateur drukloos is, het radiateurdeksel afschroeven.
Radiateur langzaam tot aan de afvoer van het koelvloeistofexpansievat zonder bellen vullen.
Radiateurdeksel vastschroeven.
Koelvloeistofexpansievat bijvullen. Zie hoofdstuk Koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen.
Rechter zijafdekking afnemen.
Vleugelschroef losdraaien, niet uitschroeven.
Complete luchtfiltereenheid tot aan de aanslag naar buiten zwenken.
Vleugelschroef aantrekken.
Vergrendelingen aan de luchtfilterbehuizing openen.
Luchtfilterbehuizing verwijderen.
Filterpatroon en veiligheidspatroon uittrekken.
Luchtfilterbehuizing van binnen reinigen.
Filterpatroon op een hard oppervlak uitkloppen.
Filterpatroon niet met perslucht uitblazen.
Filterpatroon met afdichtingsvlak op netheid en intactheid controleren.
Sterk verontreinigde of beschadigde filterpatroon vervangen.
Veiligheidspatroon vervangen.
Verbruikte veiligheidspatroon niet hergebruiken.
Gereinigde filterpatroon plaatsen.
Luchtfilterbehuizing plaatsen.
Vergrendeling aan de luchtfilterbehuizing sluiten.
Na de montage de complete luchfiltereenheid naar binnen zwenken en met vleugelschroef vasttrekken.
Rechter zijafdekking aanbrengen.
Fijnfilter filterklasse F8 (optioneel verkrijgbaar)
6 schroeven van de afdekking uitschroeven.
Afdekking verwijderen.
Stoffilter verwijderen.
Licht verontreinigde stoffilter met perslucht (verminderde druk) uitblazen. Sterk verontreinigde stoffilter vervangen.
Nieuwe of gereinigde filter plaatsen.
Fijnfilter filterklasse F8 (optioneel verkrijgbaar)
Klemhendel lossen.
Afdekking naar boven toe afnemen.
Stoffilter verwijderen.
Stoffilter vervangen.
Op juiste plaatsing van afdichting en stoffilter bij de inbouw controleren.
Afdekking aanbrengen.
Klemhendel bedienen.
Besturingsstoel helemaal naar voren schuiven.
Stoffilter verwijderen.
Stoffilter vervangen.
Bestuurdersstoel naar achteren schuiven.
Gevaar voor letsel en beschadiging
Altijd de geheven kiepinrichting borgen.
Voertuig op een vlakke ondergrond neerzetten.
Contact uitschakelen en contactsleutel uit het slot trekken.
Parkeerrem bedienen.
Hoofdschakelaar uitschakelen.
Voertuig dagelijks na afloop van het werk reinigen.
Beschadigingsgevaar door verkeerde reiniging
Reinig knikscharnier, banden, koelribben, hydrauliekslangen en -ventielen, afdichtingen en elektrische en elektronische componenten niet met een hogedrukreiniger.
Neem de betreffende veiligheidsvoorschriften bij het reinigen van het voertuig met een hogedrukreiniger in acht.
Gebruik geen agressieve reinigingsmiddelen.
Ter bescherming van het luchtfilter het voertuig alleen met uitgeschakelde motor nat reinigen.
Ter preventie van brandgevaar het voertuig op lekkage van olie en brandstof controleren. Lekkages door de klantenservice laten verhelpen.
Ter preventie van brandgevaar de motor, geluiddemper, accu en brandstoftank van plantenresten en olie ontdoen.
Motor indien nodig met borstel, perslucht of lichte waterdruk reinigen.
Spatlappen van de wielen reinigen.
Oververhitting door verontreiniging
Houd radiateurrooster, aanzuigrooster en blazer altijd vrij van beschadigingen, plantenresten en andere verontreinigingen.
Radiateurbeschermrooster verwijderen.
zie hoofdstuk Radiateurbeschermrooster
Motorkoeler, koeler hydraulische olie, en koeler airconditioning (optie) van grof vuil ontdoen.
De koelers met een zachte borstel, perslucht (max. 5 bar) of geringe waterdruk reinigen.
De zekeringen bevinden zich op een printplaat achter de afdekking aan de rechterkant van de bestuurderscabine.
Rechterdeur van de bestuurderscabine openen.
Klemhendel bedienen.
Afdekking verwijderen.
Functioneert alleen bij ingeschakelde hoofdschakelaar
Vermeend defecte zekering uittrekken.
Zekering in zekeringtester steken en controleren.
Brandt de groene led, dan is de zekering onbeschadigd.
Brandt de groene led, niet, dan is de zekering defect.
Een defecte zekering door een nieuwe zekering met de in de tabel opgegeven nominale waarde vervangen.
Afdekking aanbrengen.
Klemhendel bedienen.
Deur sluiten.
Verbrandingsgevaar door regeneratieproces
Start de handmatige regeneratie alleen in niet brandbare bereiken. Tijdens het regeneratieproces worden de afgezette roetdeeltjes verbrand en er kunnen erg hete uitlaatgassen (tot 600 °C) ontsnappen.
Het voertuig is met een dieselpartikelfilter uitgerust.
De dieselpartikelfilter houdt roetpartikels tegen tot ze bij heel hoge temperaturen verbrand worden, dit proces heet regeneratie. Het regeneratieproces vindt plaats ofwel automatisch bij het rijden of kan indien nodig handmatig worden gestart.
Hoe vaker met hoge toerentallen of met belasting wordt gereden, hoe minder vaak een regeneratieproces moet plaatsvinden.
Afhankelijk van de afgezette hoeveelheid roet verloopt het regeneratieproces in verschillende fasen.
Het regeneratieproces kan worden voorgeselecteerd: <Auto> of <Inhibit> (geblokkeerd). De instellingen kunnen bij het opstarten van de startindicatie worden geselecteerd.
Is <Auto> geselecteerd, dan start de besturingselektronica bij teveel roetpartikels in de dieselpartikelfilter automatisch het regeneratieproces.
Is <Inhibit> (geblokkeerd) geselecteerd, dan wordt de automatische regeneratie verhinderd en is alleen <Parked Regeneration> mogelijk. Voor de <Parked Regeneration> moet het voertuig worden geparkeerd.
Een uitvoerige beschrijving van het regeneratieproces wordt in het volgende hoofdstuk beschreven.
![]() | Tijdens de automatische regeneratie brandt deze indicatie. |
![]() | Tijdelijk brandt tijdens het regeneratieproces bijkomend de indicatie. |
![]() | Is de hoeveelheid roetpartikels in de dieselpartikelfilter bereikt die een regeneratie vereist maakt, verschijnt de indicatie samen met de tekstmelding op het display. |
Level 1: voor het starten van de automatische regeneratie, <x> indrukken.
![]() | Als de automatische modus geblokkeerd is of als de besturingelektronica de regeneratie niet kan starten, knippert de indicatie en er verschijnen tekstmeldingen. |
Level 2: nu is nog een automatisch regeneratie mogelijk of is het mogelijk om een <Parked Regeneration> te starten. <x> indrukken.
Het regeneratieproces <Parked Regeneration> wordt in een later hoofdstuk beschreven.
Ten laatste nu moet het regeneratieproces worden gestart.
Level 3: alleen nog een <Parked Regeneration> is mogelijk. Het voertuig rijdt alleen nog met beperkt toerental.
Het regeneratieproces <Parked Regeneration> wordt in een later hoofdstuk beschreven.
De regeneratie moet door de Kärcher-service of een geautoriseerde Kubota werkplaats worden uitgevoerd.
Level 4: het voertuig rijdt alleen nog met beperkt toerental.
BELANGRIJK: voertuig naar de dichtstbij gelegen veilige plaats rijden en parkeren.
Een regeneratie is niet meer mogelijk. De dieselpartikelfilter moet worden vervangen en het besturingsprogramma heeft een herstart nodig. Dit is alleen mogelijk door de Kärcher-service of een geautoriseerde Kubota werkplaats.
Level 5 en laatste level: het voertuig rijdt alleen nog met beperkt toerental.
BELANGRIJK: voertuig uit de gevarenzone van het verkeer naar de dichtstbij gelegen veilige plaats rijden en parkeren.
De regeneratie is alleen mogelijk als aan volgende voorwaarden is voldaan. Zodra een voorwaarde verandert, stopt het regeneratieproces.
Neutrale stand
Parkeerrem geactiveerd (automatisch bij neutrale stand)
Geen indicatie van foutcodes
Gaspedaal niet ingedrukt
Nooit het regeneratieproces onderbreken, behalve als het absoluut nodig is!
Naar een veilige plaats rijden.
Voertuig in neutrale stand parkeren.
Tekstmelding: <Place in Park or Neutral>
Nullasttoerental kiezen.
Afhankelijk van de indicatie op <Un-inhibit Regen> of <Inhibit Regen> drukken.
Naar het menu <Settings | Machine | Parked Regeneration> navigeren om het regeneratieproces te starten.
Op <Request Regen> drukken.
De tekstmelding <Parked Regeneration Occuring> verschijnt op het display.
Als de aanvraag succesvol is, schakelt het display automatisch om.
De besturingseenheid verhoogt het toerental tot 2000 1/min om indien nodig de motortemperatuur te verhogen en schakelt permanent op regeneratie.
Na het verstrijken van het regeneratieproces loopt de motor met nullasttoerental en de volgende tekstmelding verschijnt.
Melding met <x> bevestigen.
Kleinere storingen kunt u met behulp van het volgende overzicht zelf verhelpen.
Neem bij twijfel contact op met de geautoriseerde klantenservice.
Gevaar voor elektrische schokken
Schakel voor alle onderhoudswerkzaamheden het voertuig uit en trek de sleutel eruit.
Reparatiewerkzaamheden en werkzaamheden aan elektrische componenten mogen alleen door de geautoriseerde klantenservice worden uitgevoerd.
Oorzaak:
Temperatuur hydraulische olie te hoog
Oplossing:
Motor met standgas gebruiken tot het waarschuwingslampje uitgaat.
Oorzaak:
Temperatuur hydraulische olie te laag
Oplossing:
Motor voorzichtig warmdraaien tot het waarschuwingslampje uitgaat.
Oorzaak:
Accu wordt niet geladen
Oplossing:
Met klantenservice contact opnemen.
Oorzaak:
Fouten met vele oorzaken
Oplossing:
Met klantenservice contact opnemen.
Oorzaak:
Fout in de aandrijving
Oplossing:
Met klantenservice contact opnemen.
+ code P0217
Oorzaak:
Motortemperatuur te hoog
Oplossing:
Motortoerental op nullast zetten.
Radiateur reinigen.
Stand van de koelvloeistof in de motor controleren.
Gaat het waarschuwingslampje niet binnen de 5 minuten uit, dan de motor afzetten en de klantenservice opzoeken.
Code P0217
Oorzaak:
Fouten met vele oorzaken
Oplossing:
Met klantenservice contact opnemen.
Oplossing:
Accu controleren/laden.
Hoofdschakelaar inschakelen.
Op de bestuurdersplaats plaats nemen (stoelcontactschakelaar wordt geactiveerd).
Rijrichtingskeuzeschakelaar aan de joystick op middelste stand <neutraal/stop>.
Brandstof tanken, brandstofsysteem ontluchten.
Brandstoffilter controleren, reinigen/vervangen.
Brandstofaansluitingen en leidingen controleren.
Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.
Oorzaak:
Oplossing:
Luchtfilter reinigen/vervangen.
Brandstoffilter controleren, reinigen en/of vervangen.
Brandstof tanken, brandstofsysteem ontluchten.
Brandstofaansluitingen en leidingen controleren.
Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.
Oorzaak:
Oplossing:
Waarschuwingslampje filter hydraulische olie rijaandrijving in acht nemen.
Peil hydraulische olie controleren.
Werkhydraulica PTO uitschakelen als er geen aanbouwapparaat is aangesloten.
In de werkmodus: toerental verhogen.
Bij vriestemperaturen en koude hydraulische olie: apparaat laten warmdraaien.
Oorzaak:
Oplossing:
Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.
De volgende gecodeerde foutmeldingen kunnen optreden bij het gebruik van de V2403-CR-T-EW03 (V)-motoren.
Als bij een lopende motor een fout verschijnt, knippert de weergavelamp en wordt eventueel nog een foutcode op het display gegenereerd.
NCD Error | Weergavelampje knippert |
---|---|
U0076 | 1 Hz (elke 1 seconden) |
P0102 | 1 Hz (elke 1 seconden) |
PCD Error | Weergavelampje knippert |
---|---|
P3014 | 0,5 Hz (elke 2 seconden) |
P1A28 | 0,5 Hz (elke 2 seconden) |
P3015 | 0,5 Hz (elke 2 seconden) |
P2455 | 0,5 Hz (elke 2 seconden) |
Bestelnr. | Aanduiding | |
---|---|---|
6.587-011.0 | Smalle V-snaar (2x) 1250 mm | |
9.667-589.0 | Poly-V-belt XPA 707 6AXP | |
6.422-114.0 | Motorluchtfilter | |
6.422-115.0 | Motorluchtfilter veiligheidspatroon | |
6.422-110.0 | Motoroliefilter | |
6.288-012.0 | Motorolie 10W40 (CI-4) 4 liter | |
6.288-144.0 | Hydraulische olie (Shell) 20 liter | |
6.288-129.0 | Hydraulische olie (Renol) Vatgrootte na overleg | |
2.851-290.0 | Vulsysteem hydraulische olie | |
5.987-000.0 | Stoffilter cabine | ![]() |
6.996-448.0 | Gloeilamp H4 12V 60/55 W | ![]() |
7.651-027.0 | Lamp 12V 21 W | ![]() |
7.651-025.0 | Lamp 12V 21/5 W | ![]() |
7.651-028.0 | Lamp 12V 5 W | ![]() |
6.681-198.0 | Lamp allglas 12V 5 W | ![]() |
6.288-094.0 | Accupoolvet 50 g | |
6.288-038.0 | Vetpatroon 400 g | |
6.289-118.0 | Antivriesmiddel radiateur 5 liter | |
--- | Ruitensproeimiddelconcentraat algemeen verkrijgbaar |
Mini
Standaard (vorm C DIN 72581-3)
Maxi (SAE J1888)
Bestelnr. | Aanduiding | Zekering | Grootte |
---|---|---|---|
7.644-028.0 | Platte zekering | 2 | Standaard |
6.644-606.0 | Platte zekering | 5 | Mini |
6.644-607.0 | Platte zekering | 7,5 | Mini |
7.644-007.0 | Platte zekering | 7,5 | Standaard |
6.644-608.0 | Platte zekering | 10 | Mini |
7.644-017.0 | Platte zekering | 10 | Standaard |
6.644-609.0 | Platte zekering | 15 | Mini |
7.644-018.0 | Platte zekering | 15 | Standaard |
7.644-005.0 | Platte zekering | 20 | Standaard |
6.644-042.0 | Platte zekering | 30 | Mini |
7.644-040.0 | Platte zekering | 30 | Standaard |
6.644-278.0 | Platte zekering | 30 | Maxi |
7.644-027.0 | Platte zekering | 40 | Standaard |
6.644-246.0 | Platte zekering | 40 | Maxi |
9.667-909.0 | Platte zekering | 50 | Maxi |
Verbrandingsmotor | |
Motortype | Kubota V2403-CR-T-EW03
Kubota V 2403-CR-EU1 |
Type | Viercilinder 4-takt dieselmotor |
Cilinderinhoud | 2434 cm3 |
Koeltype | Waterkoeling |
Motorrendement | 48,0 kW |
Motortoerental | 2700 1/min |
Gegevens capaciteit van apparaat | |
Rijsnelheid | 40 km/h |
Werksnelheid (max.) | 20 km/h |
Klimvermogen (max.) | 25 % |
Draaicirkel | 1,74 m |
Elektrische installatie/accu | |
Accutype | onderhoudsvrij - |
Accuspanning | 12 V |
Accucapaciteit | 80 Ah |
Afmetingen en gewichten | |
Lengte | 2.947 mm |
Breedte | 1.368 mm |
Hoogte | 1.998 mm |
Leeggewicht (transportgewicht) | 1650 kg |
Toegestaan totaal gewicht | 3500 kg |
Max. toegestane asbelasting voor | 2000 kg |
Max. toegestane asbelasting achter | 2000 kg |
Steunlast aanhangerkoppeling | 250 kg |
Aanhangerlast, geremd | 3000*
* Het toegestane totale gewicht met aanhanger mag nooit worden overschreden kg |
Aanhanglast, ongeremd | 750*
* Het toegestane totale gewicht met aanhanger mag nooit worden overschreden kg |
Bedrijfsstoffen | |
Brandstoftype | Diesel |
Inhoud brandstoftank | 50 |
Type motorolie | SAE 10W-40
(CI-4, CH-4, CG-4, CF-4, CF) |
Hoeveelheid motorolie | max. 9,5 l |
Soort koelmiddel | Havoline XCL Antifreeze
(SAEJ814C) |
Hoeveelheid koelmiddel | 14 l |
Soort hydraulische olie | Renol B HV 46
(HVLP, Shell HF-E 46) |
Hoeveelheid hydraulische olie | 43 l |
Berekende waarden conform EN 60335-2-72 | |
Geluid bij bestuurdersoor volgens Verordening (EU) 1322/2014, app. XIII | 75 dB(A) |
In onderstaande tabel zijn de bandenspanningen bij verschillende asbelasting en verschillende snelheden vermeld. |
K500 (112, A8) 26 x 12.00 - 12 | Aslast (1400 kg) | Aslast (1600 kg) | Aslast (1800 kg) | Aslast (2000 kg) |
---|---|---|---|---|
Snelheid 30 km/h | 0,250 MPa | 0,350 MPa | 0,400 MPa | 0,500 MPa |
Snelheid 40 km/h | 0,300 MPa | 0,350 MPa | 0,450 MPa | 0,550 MPa |
195/75 R14 C 205/65 R 16 C | Aslast (2000 kg) |
---|---|
0,475 MPa |