LogoMC 130 Plus
  • Inleiding
    • Levering controleren
    • Leveringsomvang
      • MC 130 plus (1.442-233.2)
      • Veegmachine MC 130 plus (1.442-236.2)
    • Garantie
  • Beoogd gebruik
    • Apparaatdrager
    • Zuigveegmachine
    • Werking van de zuigveegmachine
    • Geschikte oppervlakten voor het vegen
  • Te voorzien fout gebruik
  • Milieubescherming
    • Afvalverwijdering
    • Afvalverwijdering van het uitgediende voertuig
  • Veiligheidsinstructies
    • Gevarenniveaus
    • Algemene veiligheidsinstructies
    • Veiligheidsinstructies voor het rijden
    • Veiligheidsinstructies dieselmotoren
    • Veiligheidsinstructies voor het transport
    • Veiligheidsinstructies m.b.t. het onderhoud
    • Aanvullende veiligheidsinstructies voor het gebruik
    • Veiligheidsaanwijzingen voor veegmachines met hoge leegsysteem
    • Symbolen op het voertuig
    • Positie van de symbolen op het voertuig
    • Veiligheidsinrichtingen
      • Hoofdschakelaar
      • Startblokkering
      • Stoelcontactschakelaar
      • Parkeerrem
      • Bestuurderscabine
    • Batterijen / oplaadapparaten
      • Symbolen waarschuwingsinstructies
      • Veiligheidsinstructies
        • Maatregelen voor onbedoeld vrijkomen van zwavelzuur.
  • Machineoverzicht
    • Aanzicht zijkant van voren (bijrijderszijde)
    • Aanzicht met vuilreservoir op steunen
    • Aanzicht met opgetild vuilreservoir (bestuurderszijde)
    • Hydraulische aansluitingen
      • Aansluitingen voorzijde (lineaire hydrauliek)
      • Aansluitingen achter
    • Elektrische aansluitingen
      • Elektrische aansluitingen frontaanbouwapparaat
      • Elektrische aansluitingen achteraanbouwapparaat
    • Wateraansluitingen
      • Sproeiwateraansluitingen
    • Hoofdschakelaar
    • Noodbediening
    • Omschakeling vuilreservoir / aanbouwframe
      • Omschakeling vuilreservoir/hefplatform - uitvoering 1
      • Omschakeling vuilreservoir/hefplatform - uitvoering 2
    • Bestuurderscabine
      • Deuren
      • Opbergvak
      • Nooduitgang
      • Binnenverlichting
    • Bedieningsconsole armleuning
      • Indeling apparaathouder
      • Indeling zuigveegmachine met 2-bezemsysteem
    • Interieurfilter
    • Circulatieluchtmodus
    • Bedieningselementen vuilreservoir
    • Bedieningselementen sproeien
    • Schakelaars
    • Contactslot
    • Stuurwielconsole
    • Display
      • Functie-/insteltoetsen
      • Display-indicaties in de start-/transportmodus
      • Symbolen op het display
      • Indicaties in de werkmodus
      • Display-indicaties in de werkmodus
    • Hydraulisch systeem drukloos maken (drukontlasting)
    • Multischakelaar
    • Rijrichtingsschakelaar
    • Pedalen
      • Rijpedaal
      • Rempedaal
      • Parkeerrem
    • Zuigveegmachine
      • Zuigmond
    • Accessoires en opties
      • Watercirculatiesysteem / recyclingwerk
      • Aanbouwset handzuigslang
      • Aanbouwset hogedrukreiniger, bezem en vuilkrasser
      • Aanbouwset herhaallichten
      • Zuigmondcamera
      • Achteruitrijcamera
      • Radio
      • Gebruik met overbrugde stoelcontactschakelaar
      • Stoelcontactschakelaar overbruggen
  • Inbedrijfstelling
    • Transportbeveiliging op het knikscharnier loshalen
    • Hoofdschakelaar inschakelen
    • Veiligheidscontrole voor de start
      • Veiligheidscontrole aan de apparaatdrager
      • Veiligheidscontrole op de zuigveegmachine
    • Bestuurdersstoel instellen
    • Bijrijdersstoel
    • Stuurwielpositie instellen
    • Tanken
    • Tanken met de jerrycan
    • Watertank vullen
    • Watertank vullen bij watercirculatiesysteem/recycling-modus (optie)
  • Werking
    • De eerste 50/100 bedrijfsuren (inlooptijd)
    • Parkeerrem
    • Verwarming, ventilatie en airconditioning instellen
    • Rijden
      • Motor starten
      • Rijrichting kiezen
      • Rijden
      • Stoppen
      • Tempomaat
    • Voertuig parkeren
    • Veegbedrijf
      • Pedaal bezemaandrukkracht
      • Veegparameters instellen
      • Vegen met 2-bezemsysteem
      • Vuilcontainer leegmaken
    • Regeneratieproces bij voertuigen met een dieselpartikelfilter (DPF)
      • Automatische regeneratie
      • Handmatige regeneratie
      • Geparkeerde regeneratie
      • Regeneratie starten
    • Inzet in de winter
      • Vorstbescherming
      • Veegsysteem
    • Werken met de hogedrukreiniger (optie af fabriek)
      • Beoogd gebruik
      • Overloopklep
      • Veiligheidsventiel
      • Apparaatelementen
      • Veiligheidsinstructies
        • Aansluiting aan een drinkwaterleiding
      • Bediening
        • Vóór de inbedrijfstelling
        • Werking
        • Buitenwerkingstelling
      • Onderhoud
        • Voor elk gebruik
        • Wekelijks
        • Jaarlijks of na 500 bedrijfsuren
        • Vorstbescherming
      • Hulp bij storingen
        • Pomp ondicht

          Tot 3 druppels wateruitlaat per minuut zijn toegestaan.

        • Pomp klopt

        • Apparaat draait niet
        • Het apparaat bereikt niet de vereiste druk
      • Technische gegevens
      • Inbouwverklaring
    • Werken met de handzuigslang (optie af fabriek)
      • Werken met de handzuigslang
      • Zuigen met de handzuigslang
      • Handzuigslang bewaren
  • Aanbouwapparatuur
    • Aanbouwapparaten aan het voertuig koppelen
    • Aanhangerkoppeling
    • Vergrendeling aanbouwenheden controleren/instellen
    • Het voertuig ballasten
      • Berekening van de minimum ballast voor bij aanbouwapparatuur achterop
      • Berekening van de minimum ballast achterop bij frontaanbouwapparatuur
      • Berekening van de daadwerkelijke voorasbelasting
      • Berekening van het werkelijke totale gewicht
      • Berekening van de daadwerkelijke achterasbelasting
    • Vuilcontainer
      • Vuilreservoir monteren
      • Vuilreservoir demonteren
    • Veegsysteem
      • Veegsysteem demonteren
      • Veegsysteem monteren
    • Frontkrachttiller (optie)
      • Frontkrachttiler monteren
      • Frontkrachttiler demonteren
  • Aanbouwset 2-bezem-veegsysteem (getrokken)
    • Veegsysteem monteren
    • Apparaataanzicht veegsysteem met 2 bezems
    • Hydraulische slangen op het voertuig aansluiten
    • Bediening
      • Indeling zuigveegmachine met 2-bezem-veegsysteem (getrokken)
      • Bezem-aanpersdruk
    • Onderhoud
    • Veegspoor instellen
    • Opslag
    • Technische gegevens
    • Veegsysteem demonteren
  • Aanbouwset 3-bezem-veegsysteem (frontbezem)
    • Veegsysteem monteren
    • Apparaataanzicht veegsysteem met 3 bezems
    • Hydraulische slangen op het voertuig aansluiten
    • Bediening
      • Indeling zuigveegmachine met veegsysteem frontbezem
      • Bezem-aanpersdruk
      • Gebruik als onkruidbezem
      • Transportbeveiliging
    • Onderhoud
    • Veegspoor instellen
    • Opslag
    • Technische gegevens
    • Veegsysteem demonteren
  • Transport
    • Voertuig verladen
      • Transportbeveiliging op het knikscharnier aanbrengen
      • Voertuig borgen
    • Voertuig wegslepen
      • Sleepoog aanbrengen
      • Sleepoog aanbrengen
      • Voertuig wegslepen
  • Onderhoud
    • Algemene instructies
    • Servicelampje
    • Onderhoudstermijnen
    • Onderhoudsschema voertuig
    • Smeerschema voertuig
    • Smeerschema veegwerk
    • Onderhoudswerkzaamheden voorbereiden
    • Onderhoudswerkzaamheden
      • Algemene veiligheidsinstructies
      • Opgetild vuilreservoir borgen
      • Kantelinrichting borgen
      • Kantelinrichting neerlaten
      • Zijbekleding afnemen
      • Radiateurbeschermrooster verwijderen/aanbrengen
      • Koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen
      • Peil hydraulische olie controleren en hydraulische olie bijvullen
      • Koelvloeistof in de radiateur bijvullen
      • Accu inbouwen / demonteren
      • Accu laden
      • Luchtfilter reinigen/vervangen (MC 130 plus)
      • Stoffilter cabine van buiten vervangen
      • Stoffilter in de cabine vervangen
      • Wiel verwisselen
      • Watertank vullen.
      • Ruitensproeierreservoir vullen
      • Motoroliepeil controleren
      • Motorolie bijvullen
      • Motoroliefilter vervangen
      • Brandstofsysteem ontluchten
      • Zijbezem vervangen
      • Watercirculatiesysteem (optie) spoelen
      • Het waterreservoir legen
    • Reiniging
      • Voertuig reinigen
      • Radiateureenheid reinigen
      • Vuilreservoir en deksel reinigen
      • Blazer reinigen
      • Onderdruksysteem reinigen
      • Waterfilter reinigen
      • Sproeiers reinigen
      • Ventiel recyclingwater reinigen
    • Zekeringen
  • Opslag
  • Hulp bij storingen
    • Storingen op het voertuig
      • Voertuig kan niet worden gestart
      • Motor loopt onregelmatig
      • Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam
      • Motor schakelt niet uit (hoofdschakelaar op 0)
      • Stof bij het vegen/onvoldoende zuigcapaciteit
      • Veegcapaciteit niet bevredigend
      • Inschakeling zijbezems functioneert niet
      • Zijbezems draaien niet
      • Legen vuilreservoir functioneert niet
    • Voertuig kan niet worden gestart
    • Motor loopt onregelmatig
    • Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam
    • Motor schakelt niet uit (hoofdschakelaar op 0)
    • Stof bij het vegen/onvoldoende zuigcapaciteit
    • Veegcapaciteit niet bevredigend
    • Inschakeling zijbezems functioneert niet
    • Zijbezems draaien niet
    • Legen vuilreservoir functioneert niet
    • Verhelpen van storingen bij symboolweergaven
    • Foutmeldingen gecodeerd
    • Hydraulisch ventiel noodbediening
      • Vuilreservoir/aanbouwframe optillen
      • Frontkrachttiller/zuigmond optillen
      • Veeraccumulator van de parkeerrem lossen
  • Toebehoren en reserveonderdelen
    • Reserveonderdelenlijst
  • Technische gegevens
    • MC 130 Plus Veeg-/zuigmachine 1.442-236.2
    • MC 130 plus 1.442-233.2
    • Bandenuitrusting
      • Veiligheidsafdekking aan verschillende banden aanpassen
  • EU-conformiteitsverklaring

      MC 130 Plus

      59687170 (03/21)

      Inleiding

      Voordat u uw voertuig voor het eerst gebruikt, dient u de originele gebruiksaanwijzing en de veiligheidsinstructies door te lezen. Houd u hieraan.

      Bewaar de gebruiksaanwijzing voor later gebruik of voor de volgende eigenaar.

      Levering controleren

      Meld bij de overdracht van het voertuig gebreken en transportschade meteen aan uw dealer of verkoopvestiging.

      Leveringsomvang

      MC 130 plus (1.442-233.2)

      • Apparaathouder met Kubota-motor 48 kW

        • Uitvoering met diesel-deeltjesfilter

        • Vierwielaandrijving (4WD)

        • als zuigveegmachine met optionele veegopbouw bruikbaar

      Veegmachine MC 130 plus (1.442-236.2)

      • Veeg-/zuigmachine met Kubota-motor 48 kW

        • Uitvoering met diesel-deeltjesfilter

        • Vierwielaandrijving (4WD)

      Garantie

      In elk land gelden de garantievoorwaarden die door onze verantwoordelijke verkoopmaatschappij zijn uitgegeven. Mogelijke storingen aan uw apparaat verhelpen we binnen de garantieperiode gratis, voor zover een materiaal- of fabricagefout de oorzaak is. Als u gebruik wilt maken van de garantie, neemt u met uw aankoopbon contact op met uw distributeur of de dichtstbijzijnde geautoriseerde klantenservice.

      (adres zie achterzijde)

      Beoogd gebruik

      In deze gebruiksaanwijzing worden volgende uitvoeringen van de voertuigen beschreven.

      • Kehrsaugmaschine MC 130 Plus / Geräteträger MC 130 Plus

      Het voertuig mag alleen reglementair worden gebruikt, zoals in deze gebruiksaanwijzing weergegeven en beschreven.

      Tot het reglementaire gebruik behoort ook het in acht nemen van het voorgeschreven onderhoud.

      Het voertuig en de aanbouwapparaten mogen alleen door personen worden gebruikt, onderhouden en gerepareerd die hiermee vertrouwd zijn en over de hiermee gepaard gaande gevaren geïnstrueerd zijn.

      Neem de algemene veiligheidsvoorschriften en de voorschriften inzake ongevallenpreventie van de wetgever in acht. Neem ook andere veiligheidstechnische, arbo- en verkeersregels in acht.

      Het bedieningspersoneel moet:

      • Lichamelijk en geestelijk geschikt zijn.

      • Over het gebruik van het voertuig en de aanbouwapparaten geïnstrueerd zijn.

      • Voor het begin van het werk deze gebruiksaanwijzing alsook de gebruiksaanwijzingen van aanbouwapparaten of getrokken apparaten gelezen en begrepen hebben.

      • De geschiktheid voor het besturen van het voertuig tegenover de ondernemer aangetoond hebben

      • Door de ondernemer voor het besturen van het voertuig aangewezen zijn

      Apparaatdrager

      Het voertuig is een apparaatdrager waarop naar wens verschillende aanbouwapparaten (niet in de leveringsomvang) voor en ook achter kunnen worden aangebracht.

      Dit voertuig is geschikt voor het werken met verschillende aanbouwapparaten alsmede voor het trekken van aanhangers.

      Het maximale gewicht van de aanhanger staat op het typeplaatje aangegeven en mag niet worden overschreden.

      De apparaatdrager is tevens voor het gebruik in de land- en bosbouw, het onderhoud van groenvoorzieningen alsmede voor de winterdienst bestemd.

      Voor het gebruik op de openbare weg moet het voertuig aan de nationaal geldende richtlijnen voldoen.

      Alleen door KÄRCHER goedgekeurde aanbouwapparatuur mag worden gebruikt.

      KÄRCHER accepteert geen aansprakelijkheid voor ongevallen of functiefouten van niet goedgekeurde aanbouwapparatuur.

      Neem de handleidingen van de aanbouwapparatuur in acht.

      Zuigveegmachine

      Dit voertuig is een zuigveegmachine.

      De zuigveegmachine is voor vervuilde oppervlakken in de openlucht bestemd.

      Voor het gebruik op de openbare weg moet het voertuig aan de nationaal geldende richtlijnen voldoen.

      Het voertuig is alleen voor de in de handleiding beschreven ondergronden geschikt.

      Werking van de zuigveegmachine


      1. Zijbezem
      2. Zuigmond
      3. Watercirculatie / recyclingwater (optie)
      4. Zuigpijp
      5. Ventilator vuilcontainer
      6. Uitlaatlucht / diffusor
      • De ontstane stof wordt door uitsproeiend water gebonden.

      • De naar binnen roterende zijbezems brengen het veegsel voor de zuigmond.

      • De zuigventilator produceert onderdruk en zuigt het veegsel in de vuilcontainer.

      • De gefilterde uitlaatlucht ontsnapt aan de achterkant van de vuilcontainer.

      • Door het gebruik van recyclingwater (watercirculatie) wordt de stof nog effectiever gebonden.

      Geschikte oppervlakten voor het vegen

      • Asfalt

      • Industrievloeren

      • Estrik

      • Beton

      • Straatstenen

      Te voorzien fout gebruik

      Ieder niet doelmatig gebruik is ontoelaatbaar.

      Het bedienend personeel is aansprakelijk voor risico's die door ontoelaatbaar gebruik ontstaan. Het gebruik voor andere doeleinden dan in deze documentatie beschreven, is verboden.

      Aan het voertuig mogen geen veranderingen worden uitgevoerd.

      • Nooit explosieve vloeistoffen, brandbare gassen alsmede onverdunde zuren en oplosmiddelen vegen of opzuigen. Daartoe behoren benzine, verfverdunners of stookolie, die door vermenging met de zuiglucht explosieve dampen of mengsels kunnen vormen, verder aceton, onverdunde zuren en oplosmiddelen, omdat ze de in de machine gebruikte materialen aantasten.

      • Nooit reactief metaalstof (bijv. aluminium, magnesium, zink) vegen of opzuigen; ze vormen in combinatie met sterk alkalische of zure reinigingsmiddelen explosieve gassen.

      • Nooit brandende of smeulende voorwerpen vegen / opzuigen.

      • Houd u niet binnen de gevarenzone op.

      • Gebruik het voertuig niet in ruimtes waar gevaar voor explosie bestaat.

      • Vervoer geen personen op het voertuig, het laadvlak of op de aanbouwapparatuur.

      • Gebruik het voertuig niet als frontlader.

      • Gebruik het voertuig niet in de bosbouw.

      • Gebruik het voertuig niet om insecticiden, pesticides of mest over het land te spreiden.

      Milieubescherming

      Het verpakkingsmateriaal is recyclebaar. Gooi verpakkingen met het gescheiden afval weg.

      Elektrische en elektronische apparaten bevatten waardevolle recyclebare materialen en vaak onderdelen zoals batterijen, accu's of olie, die bij onjuiste omgang of verkeerd weggooien een mogelijk gevaar voor de gezondheid en het milieu kunnen vormen. Voor een correct gebruik van het apparaat zijn deze onderdelen echter noodzakelijk. Apparaten met dit symbool mogen niet met het huisvuil worden weggegooid.

      Instructies voor inhoudsstoffen (REACH)

      Actuele informatie over inhoudsstoffen vindt u onder: www.kaercher.nl/REACH

      Afvalverwijdering

      • Houd u aan de nationale regelgeving ter plaatse.

      • Neem de specifieke voorschriften van het bedrijf in acht.

      • Voer bedrijfs- en hulpstoffen volgens de geldende productinformatiebladen milieuvriendelijk af.

      Afvalverwijdering van het uitgediende voertuig

      Uitgediende voertuigen bevatten waardevolle recyclebare materialen. Voor de afvoer van uw voertuig raden we de samenwerking met een gespecialiseerd afvalverwijderingsbedrijf aan.

      Veiligheidsinstructies

      Gevarenniveaus

      GEVAAR

      Aanwijzing voor direct dreigend gevaar dat tot zware of dodelijke verwondingen leidt.

      WAARSCHUWING

      Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot zware of dodelijke verwondingen kan leiden.

      VOORZICHTIG

      Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot lichte verwondingen kan leiden.

      LET OP

      Aanwijzing voor een mogelijk gevaarlijke situatie die tot materiële schade kan leiden.

      Algemene veiligheidsinstructies

      GEVAAR

      Verstikkingsgevaar. Houd verpakkingsfolie buiten het bereik van kinderen.

      WAARSCHUWING

      Gebruik het voertuig alleen volgens de voorschriften. Houd rekening met de plaatselijke omstandigheden en let bij het uitvoeren van werkzaamheden op andere personen en met name kinderen.

      WAARSCHUWING

      Personen met verminderde fysieke, sensorische of geestelijke capaciteiten of een gebrek aan ervaring en kennis mogen het voertuig alleen onder begeleiding gebruiken of wanneer ze in het veilige gebruik van het apparaat worden getraind en de hieruit voortvloeiende gevaren begrijpen.

      WAARSCHUWING

      Alleen personen die in de omgang met het voertuig zijn geïnstrueerd of hebben bewezen dat ze het apparaat correct bedienen en uitdrukkelijk de opdracht hebben dit apparaat te gebruiken, mogen het voertuig gebruiken.

      WAARSCHUWING

      Kinderen mogen het voertuig niet gebruiken.

      WAARSCHUWING

      Houd toezicht op kinderen om ervoor te zorgen dat ze niet met het voertuig spelen.

      VOORZICHTIG

      Veiligheidsinrichtingen zijn er voor uw veiligheid. Verander of omzeil veiligheidsinrichtingen nooit.

      Veiligheidsinstructies voor het rijden

      GEVAAR

      Kantelgevaar bij te grote hellingen! Neem bij het rijden op hellingen de maximaal toegestane waarden in de technische gegevens in acht.

      GEVAAR

      Kantelgevaar bij te grote zijdelingse helling! Neem bij het rijden dwars op de rijrichting de maximaal toegestane waarden in de technische gegevens in acht.

      GEVAAR

      Kantelgevaar bij instabiele ondergrond! Gebruik het voertuig uitsluitend op verharde ondergrond.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor ongevallen door niet aangepaste snelheid. Rijd langzaam in bochten.

      WAARSCHUWING

      De lijst met aanwijzingen m.b.t. het kantelgevaar maakt geen aanspraak op volledigheid.

      VOORZICHTIG

      Bestuurderscabines zijn van ventilatiesleuven of luchtuitlaatopeningen voorzien. Houd deze beslist vrij om voldoende ventilatie te waarborgen.

      LET OP

      Zorg voor vrij zicht op de openbare weg vóór gebruik (bijv. mistvrije voorruiten, spiegels etc.).

      Veiligheidsinstructies dieselmotoren

      GEVAAR

      Dieselmotor: Gebruik voertuigen met dieselmotor nooit in besloten ruimtes.

      GEVAAR

      Gevaar voor vergiftiging: Uitlaatgassen niet inademen.

      GEVAAR

      Sluit de openingen voor uitlaatgassen nooit af.

      GEVAAR

      Buig niet over de opening voor uitlaatgassen heen. Raak de uitlaatgasopening niet aan.

      GEVAAR

      Blijf beslist uit de buurt van de aandrijving. Houd rekening met de nalooptijd van de motor bij het afzetten (3-4 seconden).

      Veiligheidsinstructies voor het transport

      WAARSCHUWING

      Houd rekening met het gewicht van het voertuig om ongevallen en letsel te voorkomen; zie hoofdstuk Technische gegevens.

      WAARSCHUWING

      Houd rekening met de voertuighoogte bij het transport op een aanhanger of vrachtwagen en beveilig het voertuig; zie hoofdstuk Technische gegevens.

      Veiligheidsinstructies m.b.t. het onderhoud

      • Zet de motor af en trek de sleutel uit het contact voor reiniging en onderhoud van het voertuig, het vervangen van onderdelen of het omzetten op een andere functie.

      • Laat reparaties alleen uitvoeren door erkende servicestations of specialisten voor dit gebied die bekend zijn met alle relevante veiligheidsvoorschriften.

      • Houd u aan de veiligheidskeuringen volgens de lokaal geldende voorschriften voor mobiele, industrieel gebruikte voertuigen.

      • Reinig knikscharnier, banden, koelribben, hydrauliekslangen en -ventielen, afdichtingen en elektrische en elektronische componenten niet met een hogedrukreiniger.

      Aanvullende veiligheidsinstructies voor het gebruik

      Instructie

      De informatie in dit hoofdstuk vindt u ook in een bijlage dat altijd bij het voertuig moet worden bewaard.

      Algemeen

      Het voertuig beschikt over een hydrostatische rijaandrijving en knikbesturing. Hierdoor is het rijgedrag anders dan dat van een gewone auto.

      WAARSCHUWING

      Kantelgevaar

      Let erop dat het rijgedrag van een voertuig met knikbesturing aanzienlijk anders is dan dat van een gewone auto.

      Rijd gelijkmatig en met aangepaste snelheid door bochten. Dit geldt in het bijzonder voor wanneer u bergop/bergaf rijdt en bij het zijwaarts rijden op hellingen.

      Houd rekening met de verplaatsing van het zwaartepunt afhankelijk van de opbouweenheden.

      Pas de rijsnelheid bij het rechtdoorrijden en het rijden in bochten aan de omgevingsomstandigheden aan, bijv. aan de gesteldheid van het wegdek en de beladingstoestand.

      Let op de ontkoppeling van voor- en achterwand door het centrale pendelscharnier.

      Remgedrag

      Het loslaten van het rijpedaal zorgt voor een actieve vertraging. Anders dan bij een gewone auto, waarbij alleen de motorrem wordt geactiveerd.

      LET OP

       

      In de grote rijstand is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal duidelijk geringer dan in de kleine rijstand.

      In de transportmodus is de remvertraging door loslaten van het rijpedaal duidelijker geringer dan in de werkmodus.

      Draaibewegingen

      Voertuigen met knikbesturing reageren vooral bij het snel rijden in bochten op sneeuw, ijs, natheid door regen, losse ondergrond en bij omkeermanoeuvres op een helling, directer op stuurbewegingen dat dit bij personenauto's het geval is. Vermijd snel op elkaar volgende stuurbewegingen.

      Zwaartepunt / pendelbewegingen

      Opbouweenheden achteraan en beladingstoestanden beïnvloeden de positie van het zwaartepunt van het voertuig en daarmee het rijgedrag. Stel u vooral na het vervangen van opbouweenheden en bij veranderlijke beladingstoestanden op een veranderd rijgedrag in. De limieten kunnen eerder worden bereikt.

      Om een hoge terreingeschiktheid te bereiken, beschikt het voertuig over een centraal pendelgewricht. Dit zorgt ervoor dat beide voertuighelften dwars op de rijrichting onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen.

      Door deze bijzonderheid krijgt de bestuurder geen snelle reactie van de achterste voertuighelft. Houd daarom tijdens het rijden de voertuigbewegingen van de achterzijde via de spiegels in het oog.

      Veiligheidsaanwijzingen voor veegmachines met hoge leegsysteem

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel op veegmachines met hoge leegsysteem!

      Beveilig voor alle werkzaamheden de geheven vuilcontainer. Breng de beveiliging alleen van buiten de gevarenzone aan.

      Symbolen op het voertuig

      Instructie

      Symbolen onmiddellijk vervangen als ze onleesbaar worden of verloren raken.

      GEVAAR

      Verbrandingsgevaar door hete oppervlakken

      Laat het voertuig afkoelen voordat u eraan werkt.

      GEVAAR

      Verbrandingsgevaar door hete uitlaat

      Raak de uitlaat niet aan.

      Laat de uitlaat afkoelen voordat u eraan werkt.

      GEVAAR

      Kantelgevaar

      Rijd alleen over terrein wanneer de dwarshelling niet meer is dan 10°.

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door wegspattende voorwerpen

      Houd voldoende afstand van personen, dieren en voorwerpen.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel

      Gevaar voor beknelling en afknelling aan riemen, zijbezems, vuilreservoir, kap.

      GEVAAR

      Gevaar voor beknelling

      Let erop dat zich tijdens het werk geen personen in de buurt van het knikscharnier of het voertuig bevinden.

      Let er bij het gebruik van het voertuig als trekker op dat zich tijdens het werk geen personen tussen voertuig en aanhanger bevinden.

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door roterende onderdelen

      Open de kap pas als de motor stilstaat.

      LET OP

      Materiële schade door verkeerd transport

      Breng bij het transport altijd de transportbeveiliging op het knikscharnier aan.

      WAARSCHUWING

      Gezondheidsrisico door giftige uitlaatgassen

      Adem geen uitlaatgassen in.

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door onbevoegd gebruik

      Trek de contactsleutel uit het contact ter beveiliging tegen onbevoegd gebruik en voor reinigings- en onderhoudswerkzaamheden.

      LET OP

      Materiële schade bij reiniging en onderhoud

      Parkeer voor reinigings- en onderhoudswerkzaamheden het voertuig op een vlakke, vaste ondergrond.

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door niet voorziene zitplaats

      Neem plaats op de bestuurdersstoel.

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door overrijden

      Tijdens het gebruik mogen zich geen personen in de buurt van het voertuig ophouden.

      GEVAAR

      Gevaar voor stoten, gevaar voor beknelling

      Ondersteun bij het transport of werkzaamheden onder hangende last met geschikte middelen.

      GEVAAR

      Kantelgevaar

      Leeg de vuilcontainer alleen wanneer het voertuig op een vlakke, vaste ondergrond staat.

      GEVAAR

      Brandgevaar

      Veeg geen brandende of gloeiende voorwerpen, zoals bijv. sigaretten, lucifers of dergelijke.

      GEVAAR

      Gevaar voor beknelling

      Houd de handen uit de buurt van dit bereik.

      Hoofdschakelaar (accuscheidingsschakelaar)
      Smeerpunt
      Smeerlijst
      Vastsjorpunt
      Kwaliteit van de remvloeistof en positie waarop remvloeistof kan worden gevuld
      Positie van het reservoir voor remvloeistof
      Opnamepunt voor krik of een steun
      Positie van de hoofdzekering
      Positie van de zekering F2
      Nooduitgang
      Gebruiksaanwijzing lezen
      Veiligheidshandschoenen dragen

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel door hogedrukstraal

      Richt de hogedrukstraal niet op personen, dieren, actieve elektrische uitrusting of op het apparaat zelf.

      Bescherm de hogedrukreiniger tegen vorst.

      GEVAAR

      Verwondingsgevaar door roterende bezem

      Zorg ervoor dat zich niemand in de buurt van de gevarenzone bevindt.

      LET OP

      Verwondingsgevaar door wegrollen van de machine

      Trek de parkeerrem altijd aan als u de machine parkeert.

      GEVAAR

      Betreden verboden

      Kantel het vuilreservoir alleen, als zich niemand in de gevarenzone bevindt.

      GEVAAR

      Kantelen verboden

      Demonteer de veegopbouw alleen in bedrijfsstand.

      LET OP

       

      Machine rijdt alleen bij ingeschoven vuilreservoir.

      LET OP

      Betreden verboden

      Klim niet op de machine.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel

      Kantel het vuilreservoir alleen op een effen ondergrond.

      Positie van de symbolen op het voertuig

      Instructie

      Vervang onleesbare of losgeraakte symbolen onmiddellijk.



      Veiligheidsinrichtingen

      Veiligheidsinrichtingen dienen voor de bescherming van de gebruiker en mogen niet buiten werking worden gesteld en de functies ervan mogen niet worden omzeild.

      Neem de veiligheidsinstructies in de hoofdstukken in acht!

      Hoofdschakelaar

      De hoofdschakelaar onderbreekt de elektrische voedingsdraad naar de startmotor.

      Koppel op een stilgezet voertuig de accu altijd los (stand accu losgekoppeld).

      Startblokkering

      Voorwaarden voor het starten van de motor:

      • De hoofdschakelaar ingeschakeld(stand accu verbonden)

      • De bestuurder zit in de bestuurdersstoel

      Stoelcontactschakelaar

      Als de bestuurdersstoel niet belast is:

      • Kan met het voertuig niet gereden worden.

      • Kan de PTO voor niet ingeschakeld worden of schakelt uit.

      Parkeerrem

      De parkeerrem heeft hydraulische druk nodig om te lossen.

      Bij een afgezette motor is de parkeerrem daarom aangetrokken.

      Bij draaiende motor en de rijrichtingshendel in de stand NEUTRAAL is de parkeerrem eveneens aangetrokken.

      Instructie

      Het waarschuwingslampje in de multifunctionele indicatie "Parkeerrem aangetrokken" brandt bij een aangetrokken parkeerrem.

      Bestuurderscabine

      De bestuurder wordt beschermd tegen blikseminslag in de bestuurderscabine.

      De bestuurderscabine heeft een kantelbeveiligingsstructuur (ROPS), die omkantelen na kantelen voorkomt.

      De bestuurderscabine heeft geen beschermende structuur voor vallende voorwerpen (FOPS).

      De bestuurderscabine heeft geen bescherming tegen binnendringende objecten (OPS).

      Gebruik altijd de veiligheidsgordel.

      Batterijen / oplaadapparaten

      LET OP

      Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen batterijen en oplaadapparaten

      Vervang de batterijen alleen door batterijen van hetzelfde type!

      Verwijder de batterij voordat u het voertuig afvoert en voer het voertuig af met inachtneming van de landspecifieke en plaatselijke voorschriften.

      Symbolen waarschuwingsinstructies

      Neem bij de omgang met batterijen volgende waarschuwingsinstructies in acht:

      Aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing van de batterij en op de batterij alsook in deze gebruiksaanwijzing in acht nemen.
      Oogbescherming dragen.
      Kinderen uit de buurt van zuur en batterij houden.
      Explosiegevaar
      Vuur, vonken, open licht en roken verboden.
      Verbrandingsgevaar
      Eerste hulp.
      Waarschuwing
      Afvalverwijdering
      Batterij niet in de vuilnisbak gooien.

      Veiligheidsinstructies

      GEVAAR

      Brand- en explosiegevaar

      Leg geen gereedschap of andere voorwerpen op de batterij.

      Vermijd absoluut roken en open vuur.

      Zorg bij het laden van batterijen in ruimtes voor een goede ventilatie.

      Gebruik uitsluitend door Kärcher vrijgegeven batterijen en oplaadapparaten (originele reserveonderdelen).

      WAARSCHUWING

      Milieugevaar door ondeskundige verwijdering van de batterij

      Voer defecte of opgebruikte batterijen op een veilige manier af (neem eventueel contact op met een afvalverwijderingsfirma of met de Kärcher-service).

      Maatregelen voor onbedoeld vrijkomen van zwavelzuur.

      Bij reglementair gebruik en wanneer de gebruiksaanwijzing wordt opgevolgd vormen loodbatterijen geen gevaar.

      Houd er echter rekening mee dat loodbatterijen zwavelzuur bevatten dat ernstig letsel kan veroorzaken.

      1. Gemorst zwavelzuur of zwavelzuur dat uit een lekkende batterij treedt met absorptiemiddel opvangen, bijv. zand. Niet in de riolering, de bodem of de wateren laten terechtkomen.

      2. Zuur neutraliseren met kalk/natriumcarbonaat en volgens de plaatselijke voorschriften afvoeren.

      3. Neem contact op met een afvalverwerkingsbedrijf voor de afvoer van defecte batterijen.

      4. Zuurspatten in het oog of op de huid met veel helder water uit- resp. afspoelen.

      5. Daarna onmiddellijk een arts raadplegen.

      6. Vervuilde kleding met water uitwassen.

      7. Kleding vervangen.

      Machineoverzicht

      Aanzicht zijkant van voren (bijrijderszijde)


      1. Veegsysteem Linker zijbezem
      2. VeegsysteemRechter zijbezem
      3. Hydraulische aansluiting linksvoor
      4. Hydraulische aansluiting rechtsvoor
      5. Rijlicht/knipperlicht
      6. Rijlicht/knipperlicht
      7. Ruitenwisser
      8. Werkverlichting
      9. Kentekenplaathouder
      10. Werkverlichting
      11. Achteruitkijkspiegel
      12. Bijrijdersdeur, afsluitbaar
      13. Vuilreservoir
      14. Tankslot
      15. Linker zijbekleding
      16. Achterwiel
      17. Voorwiel

      Aanzicht met vuilreservoir op steunen


      1. Zwaailicht
      2. Vuilreservoir
      3. Afvalrooster/diffusor
      4. Radiateurbeschermrooster
      5. Achterlicht/knipperlicht
      6. Hoofdschakelaar
      7. Aftakas hydraulische aansluiting achter, rechts 40l/min
      8. Achterste steun voor vuilreservoir
      9. Aanhangerkoppeling (optie)
      10. Achterste steun voor vuilreservoir
      11. Aftakas terugloop 40l/min
      12. Achterlicht/knipperlicht
      13. Aanbouwframe met kipfunctie
      14. Zijdelingse steun voor vuilreservoir (2x)
      15. Stoffilter bestuurderscabine
      16. Bestuurderscabine
      17. Kentekenplaathouder

      Aanzicht met opgetild vuilreservoir (bestuurderszijde)


      1. Vuilreservoir opgetild
      2. Opbergvak handzuigslang
      3. Zuigslang
      4. Stoffilter bestuurderscabine
      5. Achteruitkijkspiegel
      6. Sproeier zijbezem
      7. Zijbezem
      8. Bestuurderscabine, afsluitbaar
      9. Afdekking voorste zijbekleding
      10. Transportbeveiliging knikgewricht
      11. Watersysteem
      12. Slang recyclingwater
      13. Rechter zijbekleding
      14. Hydraulische aansluiting achter
      15. Afdekking schakelhefboom "vuilreservoir/aanbouwframe met kipfunctie"
      16. Hydraulische slangaansluiting voor vuilreservoir optillen/neerlaten

      Hydraulische aansluitingen

      Begripsdefinitie hydraulische PTO

      Power Take Off = hydraulische krachtaftgifte

      Begripsdefinitie AUX

      Auxilliary valve = extra stuurventiel

      Aansluitingen voorzijde (lineaire hydrauliek)

      Aansluitingen rechts


      1. Terugloop aftakas
      2. Zijbezems inzwenken
      3. Zijbezems uitzwenken
      4. Extra functie (optie)
      5. Extra functie (optie)
      6. Lekolie
      7. Extra functie (frontkrachttiller)

      Aansluitingen links


      1. Zuigmond/frontkrachttiller
      2. Rechter en linker bezemarm samen optillen
      3. Zijbezems inzwenken
      4. Zijbezems uitzwenken
      5. Hydraulische PTO (80 l/min)
      6. Hydraulische PTO (40 l/min)

      Aansluitingen achter

      Aansluitingen rechts


      1. Hydraulische aansluiting AUX, optillen/neerlaten

      2. Hydraulische PTO (40 l/min)

      Aansluitingen links


      1. Hydraulische aansluiting AUX, optillen/neerlaten

      2. Retour (40 l/min)

      Elektrische aansluitingen

      Begripsdefinitie elektrische PTO

      Power Take Off = elektrische energie-afgifte

      Elektrische aansluitingen frontaanbouwapparaat


      1. Herkenning aanbouwapparaat

      Elektrische aansluitingen achteraanbouwapparaat


      1. Herkenning aanbouwapparaat
      2. 21-polige aansluiting voor achteraanbouwapparaat

      Wateraansluitingen

      Sproeiwateraansluitingen

      Aansluitingen rechts


      1. Sproeiwater zijbezems rechts

      Aansluitingen links


      1. Sproeiwater zijbezems links
      2. Sproeiwater zuigmond

      Hoofdschakelaar


      1. Hoofdschakelaar
      2. Accu gescheiden
      3. Accu verbonden

      De hoofdschakelaar onderbreekt de elektrische toevoerleiding naar de startermotor.

      Wordt bij een draaiende motor de hoofdschakelaar bediend (accu gescheiden), dan gaat de motor uit.

      Scheid de accu altijd bij een afgezet voertuig.

      Noodbediening

      Het hydraulische ventiel voor de noodbediening bevindt zich achter de bestuurderscabine, onder een afdekking.

      Een desbetreffende beschrijving staat in het hoofdstuk Hulp bij storingen.

      Het hydraulische ventiel is nodig als:

      • het vuilreservoir/aanbouwframe niet kan worden opgetild omdat het hydraulische systeem van het apparaat is uitgevallen. Bijvoorbeeld is de motor uitgevallen.

      • de frontkrachttiller/zuigmond niet kan worden opgetild omdat het hydraulische systeem van het apparaat is uitgevallen. Bijvoorbeeld is de motor uitgevallen.

      • de veeraccumulator van de parkeerrem niet kan worden gelost, bijv. voor het wegslepen van het voertuig.

      Omschakeling vuilreservoir / aanbouwframe

      Al naargelang de versie van het voertuig zijn er verschillende uitvoeringen van de schakelhefboom.

      Omschakeling vuilreservoir/hefplatform - uitvoering 1


      1. Schroeven
      2. Afdekking
      3. Omschakelventiel in stand aanbouwframe
      4. Omschakelventiel in stand vuilreservoir

      Met het omschakelventiel kan het hydraulische systeem tussen het vuilreservoir en het aanbouwframe worden omgeschakeld.

      Instructie

      Vuilreservoir een aanbouwframe worden elektronisch bewaakt. Beide functies kunnen niet tegelijk worden bediend.

      Omschakeling vuilreservoir/hefplatform - uitvoering 2


      1. Omschakelventiel in stand vuilreservoir
      2. Omschakelventiel in stand aanbouwframe

      Met het omschakelventiel kan het hydraulische systeem tussen het vuilreservoir en het aanbouwframe worden omgeschakeld.

      Instructie

      Vuilreservoir een aanbouwframe worden elektronisch bewaakt. Beide functies kunnen niet tegelijk worden bediend.

      Bestuurderscabine

      Deuren


      1. Schuifvenster
      2. Contactsleutel
      3. Deuropener

      De bestuurdersdeur bevindt zich in rijrichting links, de nooduitgang rechts.

      De deuropener en de deurgrepen binnen kunnen als in- en uitstaphulp worden gebruikt.

      Sluit beide deuren na het parkeren van het voertuig met de contactsleutel af.

      Opbergvak

      Onder de bijrijdersstoel is er een afsluitbaar opbergvak. Daarin kunnen documenten, gebruiksaanwijzing, diverse kleine onderdelen of het sleepoog worden ondergebracht.


      1. Bijrijdersstoel
      2. Slot
      3. Opbergvak

      Nooduitgang


      1. Deuropener

      De nooduitgang bevindt zich in rijrichting links. De nooduitgang wordt geopend door aan de deuropener te trekken.


      1. Noodhamer

      De noodhamer bevindt zich linksboven, achter de bijrijdersstoel. Sla in geval van nood de ruiten met de noodhamer in.

      Binnenverlichting


      1. Links gedrukt: Verlichting ingeschakeld
      2. Middenpositie: De verlichting wordt met het openen van een deur ingeschakeld
      3. Rechts gedrukt: Verlichting uitgeschakeld

      Bedieningsconsole armleuning

      De bedieningsconsole bevindt zich op de linker armleuning van de bestuurdersstoel. De armleuning kan individueel op de bestuurder worden ingesteld; zie hoofdstuk Bestuurdersstoel instellen.

      Op voertuigen voor links rijden (optioneel), bijvoorbeeld voor UK, bevindt zich de bedieningsconsole op de rechter armleuning van de bestuurdersstoel.

      Indeling apparaathouder

      Instructie

      De indicaties in de schakelaars branden als ze zijn ingeschakeld.


      1. Joystick frontkrachttiller
        • Frontkrachttiller optillen en front-PTO uit (terug)

        • Frontkrachttiller optillen en front-PTO aan (voor)

        • AUX 1 bedienen (rechts / links)

        • Zwevende stand frontkrachttiller inschakelen (voor)

        • Zwevende stand frontkrachttiller uitschakelen (terug)

      2. Joystick AUX 2 en AUX 3
        • AUX 2 bedienen (voor / terug)

        • AUX 3 bedienen (links)

      3. Geen functie
      4. Hydraulisch systeem aan/uit
      5. Elektrische AUX 1 voor
      6. Elektrische AUX 2 voor
      7. Elektrische AUX 1 achter
      8. Aftakas achterzijde 40 l/min
      9. Functie ECO schakelt het volledige werkprogramma inPTO, AUX 1 voor, AUX 2 voor, AUX 3 voor, AUX 1 achter
      10. Elektrische AUX 2 voor
      (A)
      Aftakas voorzijde 40 l/min, 80 l/min
      (B)
      Aftakas achterzijde 40 l/min
      (C)
      Toets voor het instellen van het motortoerental
      (D)
      Geen functie
      (E)
      Geen functie
      (F)
      Toets indrukken om ingestelde waarden of programma's op te slaan en submenu’s te openen.
      (G)
      Draaiknop voor het wijzigen van waarden en selecteren van programma's.

      Indeling zuigveegmachine met 2-bezemsysteem

      Instructie

      De indicaties in de schakelaars branden als ze zijn ingeschakeld.


      1. Veegsysteem neerlaten/optillen en bezem inschakelen/uitschakelen
      2. Rechter zijbezem neerlaten/optillen en inschakelen/uitschakelen (optioneel)
      3. Zuigmond optillen/neerlaten
      4. Hydraulisch systeem aan/uit
      5. Aanbouwapparaat 3e zijbezem (optioneel)
      6. Hellingsverstelling 3e zijbezem(optioneel)
      7. Watercirculatiefunctie aan/uit (recyclingwater)
      8. Zuigventilator aan/uit

        Instructie

        Zuigventilator heeft na het uitschakelen ca. 15 seconden nalooptijd

      9. Functie ECOSchakelt het volledige werkprogramma in.PTO (zijbezem, zuigventilator), vers water, watercirculatie (recyclingwater)
      10. Waterpomp aan/uit
      (A)
      Knop linker en rechter zijbezemtoerental
      Bij individueel opheffen (optie) toets linker toerental zijbezems
      (B)
      Bij individueel opheffen (optie) toets rechter toerental zijbezems
      (C)
      Motortoerental
      voor het instellen van de waarden indrukken

      Instructie

      Van het ingestelde motortoerental is de zuigcapaciteit afhankelijk.

      • 1600 1/min licht veeggoed

      • 2200 1/min normale verontreiniging

      • 2500 1/min sterke, zware verontreiniging

      (D)
      Bij individueel optillen (optie), toets aanpersdruk rechter zijbezems
      (E)
      Knop, aanpersdruk linker en rechter zijbezem
      Bij individueel optillen (optie), toets aanpersdruk linker zijbezems
      (F)
      Geheugenknop
      indrukken om de ingestelde waarden of programma's op te slaan
      (G)
      Draaiknop
      indrukken om de ingestelde waarden te wijzigen

      Interieurfilter


      1. Schroeven
      2. Afdekking
      3. Grove filter
      4. Fijnfilter filterklasse F8 (optie)

      De verse lucht wordt aan de zijkant aan de bestuurderscabine door een stoffilter of een fijnstoffilter aangezogen.

      Circulatieluchtmodus


      1. Temperatuurregelaar voor verwarming
      2. Regelaar airconditioning (optie)
      3. Regelaar voor aanjager

      De functie circulatieluchtmodus zorgt bij een ingeschakelde airconditioning of een ingeschakelde aanjager voor het sneller vrij worden van de voorruit. Ook kan hiermee de cabinelucht sneller worden opgewarmd. Bruikbaar ook bij slechte geurtjes van buiten.


      1. Hendel voor circulatieluchtmodus
      2. Ventilatieopeningen

      Hendel voor circulatieluchtmodus naar voren trekken.

      LET OP

      Gebruik deze functie slechts beperkte tijd omdat bij deze instelling geen luchtuitwisseling van buiten plaatsvindt.

      Bedieningselementen vuilreservoir

      De schakelaar voor het leegmaken van het vuilreservoir bevindt zich naast de bestuurdersstoel.


      1. Hogedrukreiniger aan het vuilreservoir uit- en inschakelen
      2. Extra contactdoos 12 V
      3. Vuilreservoir/aanbouwframe optillen
      4. Vuilreservoir/aanbouwframe neerlaten

      Bedieningselementen sproeien


        1. Doseerknop - sproeien linker zijbezems
        2. Doseerknop - sproeien rechter zijbezems
        3. Doseerknop - sproeien zuigmond
      1. Waterpomp inschakelen (bedieningsconsole).

      2. Aan betreffende doseerknop draaien.

      Instructie

      De hoeveelheid sproeiwater verhoogt bij het naar links draaien. Bij het naar rechts draaien vermindert deze.

      Schakelaars


      1. Schakelaar noodknipperlichten
      2. Schakelaar verlichtingStand 0: Rijlicht uit (onderaan ingedrukt)Stand 1: Parkeerlicht aan (middelste stand)Stand 2: Rijlicht aan (bovenaan ingedrukt)
      3. Schakelaar werkverlichting
      4. Schakelaar mistachterlicht (optie)
      5. Schakelaar werkschijnwerper voor
      6. Schakelaar zwaailicht
      7. Schakelaar verwarmbare buitenspiegels (optie)De verwarming schakelt opnieuw automatisch uit
      8. Schakelaar verwarmbare voorruitDe verwarming schakelt opnieuw automatisch uit
      9. Schakelaar stoelverwarming

      Instructie

      De indicatie in de schakelaar brandt als deze is ingeschakeld.

      Contactslot


      1. Motor uit
      2. Ontsteking uit
      3. Voorgloeien (automatisch)
      4. Motor starten

      Het contactslot bevindt zich onder de rijrichtingshendel.

      Stuurwielconsole


      1. Stuurwiel
      2. Rijrichtingshendel
      3. Display met functietoetsen
      4. Multischakelaar

      Display

      Functie-/insteltoetsen

      Volgende indicatie wordt na het inschakelen van het contact op het display weergegeven.


      1. Functietoetsen
      2. Display-indicatie in de start-/transportmodus
      3. Insteltoetsen

      Door drukken op de desbetreffende functietoets verandert de weergave op het display. Door opnieuw indrukken of indrukken van de ‘Home’ knop navigeert u terug.

      Wijzigen van instelwaarden wordt uitgevoerd met de instelknoppen.

      Functietoetsen
      F1
      Hier kan informatie, zoals de gebruiksaanwijzing van het voertuig, zijn opgeslagen
      In de werkmodus: Hogedrukreiniger inschakelen (optie)
      F2
      Weergave van datum en tijd
      F3
      Instellingen
      F4
      Stoelcontactschakelaar overbruggen, zie hoofdstuk Gebruik met overbrugde stoelcontactschakelaar
      F5
      Waarschuwingssignaal voor achteruitrijden aan/uit
      F6
      Achteruitrijcamera aan/uit
      F7
      Zuigmondcamera aan/uit
      F8
      Tempomaat set
      F9
      Tempomaat resume
      F10
      Servicemenu
      Insteltoetsen
       
      Toets +
      springt binnen een instelbewerking een veld naar boven
       
      Toets -
      springt binnen een instelbewerking een veld naar onderen
       
      "Home"-toets
      Gaat naar het "home" beeldscherm van de betreffende modus (transport/werk)
       
      Esc-toets
      springt binnen een instelbewerking een stap terug
       
      "Return"-toets
      sluit een instelbewerking af

      Display-indicaties in de start-/transportmodus

      In de start-/transportmodus worden volgende indicaties op het display weergegeven.


      1. Motortoerental
      2. Rijsnelheid
      3. Symbool haas (indicatie bij modus snel)
      4. Symbool schildpad (indicatie bij modus langzaam)
      5. Symbool motorbedrijfsuren
      6. Bedrijfsurenteller
      7. Symbolen werkuren (geen functie)
      8. Werkurenteller
      9. Kilometerstand
      10. Datum en tijd
      11. Rijrichting achteruit
      12. Rijrichting vooruit
      13. Gloeispiraalsymbool voorgloeien
      14. Koelvloeistoftemperatuur motor
      15. Waarschuwingslampje laadcontrole accu
      16. Waarschuwingslampje motoroliedruk
      17. Waarschuwingslampje parkeerrem geactiveerd
      18. Tankindicatie

      Symbolen op het display

      Volgende symbolen en waarschuwingen kunnen op het display worden weergegeven.

      Parkeerlicht
      Rijlicht
      Groot licht
      Mistlamp
      Storing hydraulische oliefilter
      Voorgloeien actief
      Waarschuwing batterijlaadstand
      Storing
      Waarschuwing peil hydraulische olie
      Waarschuwing brandstofvulpeil
      Zweefstand in positie 1
      Zweefstand in positie 2
      Zweefstand in positie 1 en 2
      Rijrichtingsindicatie
      Regeneratieproces uitvoeren
      Storing luchtfilter motor
      Kritieke storing, motor uitschakelen
      Zuigmond onderaan
      Storing stoelcontactschakelaar
      Waarschuwing koelvloeistoftemperatuur motor
      Parkeerrem actief
      Knipperlicht controlelampje voor achterverlichting
      Waarschuwing motoroliedruk
      Waarschuwing temperatuur hydraulische olie te hoog
      Regeneratie niet mogelijk
      Uitlaattemperatuur hoog
      Motor afzetten
      Storing motor
      Service vereist

      Indicaties in de werkmodus

      Wordt naar de werkmodus overgeschakeld (PTO), dan wordt volgende indicatie op het display weergegeven.


      1. Functietoetsen
      2. Display-indicatie in de werkmodus
      3. Insteltoetsen

      De functie- en insteltoetsen werden in het vorige hoofdstuk beschreven.

      Display-indicaties in de werkmodus

      Wordt naar de werkmodus overgeschakeld (PTO), dan wordt volgende indicatie op het display weergegeven.


      1. Motortoerental
      2. Aansturing aandrijving van het aanbouwapparaat vooraan in %
      3. Symbool schildpad (indicatie bij modus snel)
      4. Symbool slak (indicatie bij modus langzaam)
      5. Symbool motorbedrijfsuren
      6. Bedrijfsurenteller
      7. Symbolen werkuren (geen functie)
      8. Werkurenteller
      9. Werksnelheid
      10. Kilometerstand
      11. Datum en tijd
      12. Rijrichting achteruit
      13. Rijrichting vooruit
      14. Aansturing aandrijving van het aanbouwapparaat achteraan in %
      15. Gloeispiraalsymbool voorgloeien
      16. Koelvloeistoftemperatuur motor
      17. Waarschuwingslampje laadcontrole accu
      18. Waarschuwingslampje motoroliedruk
      19. Waarschuwingslampje parkeerrem geactiveerd
      20. Temperatuur hydraulische olie
      21. Tankindicatie

      Hydraulisch systeem drukloos maken (drukontlasting)

      Het hydraulische systeem moet drukloos worden gemaakt vooraleer de hydraulische slangen van de hydraulische aansluitingen worden gescheiden.

      1. Signaalstekker voor herkenning aanbouwapparaat (vooraan) uittrekken.

      2. Contact inschakelen (motor niet starten).

      3. Werkhydrauliek aftakas inschakelen (aan bedieningsconsole van de armleuning).

      4. Op het display de functietoets F 10 indrukken.

      5. Functietoets F 6 indrukken.

        Hydraulisch systeem achterzijde is drukloos

      6. Functietoets F1 indrukken.

        Hydraulisch systeem voorzijde is drukloos

      7. Hydraulische slang loskoppelen.

      8. Aanbouwapparaat demonteren.

      Instructie

      De montage gebeurt in omgekeerde volgorde.

      Multischakelaar


      • Claxonneren: knop op de voorzijde indrukken

      • Knipperen naar rechts: hendel naar voren

      • Knipperen naar links: hendel naar achteren

      • Groot licht: hendel bij ingeschakeld dimlicht naar onderen drukken

      • Lichtsignaal: aan hendel trekken en loslaten

      • Ring draaien: ruitenwissers inschakelen

        vooruit draaien - interval

        achteruit draaien - 1e niveau Permanent wissen, verder draaien voor 2e niveau

      • Ring indrukken: Wissen met poetswater

      Rijrichtingsschakelaar

      Met de rijrichtingsschakelaar de rijrichting selecteren.


      1. Rijrichtingsschakelaar

      Met de rijrichtingsschakelaar kunnen volgende functies worden geselecteerd, de gekozen programma's worden op het display weergegeven.

      • Neutrale stand

        Rijrichtingschakelaar zit in het midden

      • Rijrichting vooruit

        Rijrichtingschakelaar naar boven en naar voren drukken

      • Rijrichting achteruit

        Rijrichtingschakelaar naar boven en naar achteren trekken

      • Omschakeling rijprogramma snel (haas) en rijprogramma langzaam (schildpad)

        Rijrichtingschakelaar in asrichting drukken (rijrichtingschakelaar moet zich hierbij in neutraal bevinden).

      Pedalen


      1. Rijpedaal
      2. Rempedaal
      3. Pedaal bezemaanpersdruk/bezemtoerental

      Rijpedaal

      LET OP

       

      Bij het loslaten van het rijpedaal wordt de snelheid abrupt vertraagd, anders dan op een personenauto

      In de hogere versnelling is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de lagere versnelling.

      In de transportmodus is de remvertraging bij het loslaten van het rijpedaal beduidend minder dan in de werkmodus.

      Wordt het rijpedaal ingetrapt dan wordt het motortoerental hoger.

      Het rijpedaal is geveerd. Als men het rijpedaal laat opkomen wordt het motortoerental lager.

      Wordt het rijpedaal losgelaten dan vertraagt resp. stopt de hydrostatische aandrijving het voertuig.

      Rempedaal

      Het rempedaal activeer het remsysteem van de voorwielen.

      Parkeerrem

      Parkeerrem voor het beveiligen van het geparkeerde voertuig.

      Instructie

      Wanneer op het display het waarschuwingslampje "parkeerrem actief" brandt, is de parkeerrem aangetrokken.

      Zuigveegmachine


      1. Veeginrichting
      2. Zuigmond
      3. Vuilreservoir

      De opbouw van de zuigveegmachine bestaat uit vuilreservoir, veeginrichting en zuigmond.

      Zuigmond


      1. Aansluiting zuigslang
      2. Recyclingwateraansluiting (optie)
      3. Sproeiwateraansluiting
      4. Hydraulische aansluiting
      5. Wiel
      6. Rubber lip
      7. Positieborgplaat
      8. Montagestang
      9. Haak snelwisselsysteem
      10. Hydraulische cilinders

      Accessoires en opties

      Er mogen alleen accessoires, onderdelen en aanbouwsets worden gebruikt die door de fabrikant zijn goedgekeurd. Om risico's te vermijden mogen reparaties en de inbouw van onderdelen alleen door de geautoriseerde servicedienst worden uitgevoerd. Informatie over accessoires en onderdelen vindt u onder www.kaercher.nl.

      De volgende accessoires en opties kunnen bovendien worden aangeschaft en op de machine worden aangebracht.

      Watercirculatiesysteem / recyclingwerk


      1. Zuigmond
      2. Recyclingwaterslang
      3. Zuigslang
      4. Vuilcontainer

      In de recyclingsmodus wordt de zuigslang door water dat in de vuilcontainer wordt gevuld, continu gereinigd.

      Het water wordt door een pijpfilter in de vuilcontainer gefilterd en via een ventiel door de recyclingwaterslang naar de zuigmond geleid.

      In de zuigmond wordt dit recyclingwater direct aangezogen en door de zuigslang terug in de vuilcontainer gezogen.

      De zuigslang wordt daarbij continu gereinigd.

      Aanbouwset handzuigslang


      1. Aanbouwset handzuigslang

      Aanbouwset hogedrukreiniger, bezem en vuilkrasser


      1. Bezem en schop
      2. Hogedrukreiniger
      3. Vuilkrasser

      Instructie

      Bij montage achteraf moeten de houders worden aangebracht en voor bezems en schopsteel uitsparingen aan de bekleding.

      Aanbouwset herhaallichten


      1. Aanbouwset herhaallichtenDeze worden via een afzonderlijke schakelaar in de dakconsole ingeschakeld.
      2. Rijlicht/knipperlicht

      Zuigmondcamera


      De zuigmondcamera is aan de zuigmond van het veegsysteem bevestigd.

      Achteruitrijcamera


      De achteruitrijcamera bevindt zich aan de achterkant van het voertuig.

      WAARSCHUWING

      De achteruitrijcamera is geen vervanging voor de oplettendheid voor de omgeving

      Let bij het achteruitrijden altijd op de omgeving.

      Er mogen zich geen personen, dieren of voorwerpen binnen het rangeergebied bevinden.

      Radio


      De radio is optioneel verkrijgbaar en bevindt zich in de plafondconsole.

      Raadpleeg de bedieningshandleiding van de fabrikant voor de bediening.

      Gebruik met overbrugde stoelcontactschakelaar

      Om het hydraulische werksysteem (PTO) ook bij ontlaste stoelcontactschakelaar te kunnen gebruiken, kan de stoelcontactschakelaar worden overbrugd.

      Zo kan bijvoorbeeld de handzuigslang of de hogedrukreiniger worden gebruikt, zonder dat een persoon op de stoel zit.

      Deze functie is alleen in de werkmodus mogelijk, zie hoofdstuk Stoelcontactschakelaar overbruggen.

      Stoelcontactschakelaar overbruggen


      1. Parkeerrem bedienen.

      2. Functietoets F4 indrukken.

      3. Instructie

        Op het display verschijnt het waarschuwingssymbool "stoelcontactschakelaar overbrugd".

      4. Functietoets F4 opnieuw indrukken om de functie op te heffen.

      De stoelcontactschakelaar is nu overbrugd, de PTO blijft echter verder actief.

      Inbedrijfstelling

      VOORZICHTIG

      De handleiding van de aanbouwapparatuur lezen.

      Bij gebruik van aanbouwapparatuur of getrokken machines en aanhangers voor de inbedrijfstelling de betreffende handleidingen lezen en opvolgen.

      Neem de toegestane belastingen in acht, zie hoofdstuk Technische gegevens.

      Transportbeveiliging op het knikscharnier loshalen


        1. Pen met borgsplitpen
        2. Transportbeveiliging
        3. Opbergen transportbeveiliging
      1. Borgsplitpennen eruit trekken.

      2. Beide pennen eruit trekken.

      3. Transportbeveiliging in de opbergplaats schuiven.

      4. Pennen erin steken.

      5. Pennen met borgsplitpen borgen.

      Hoofdschakelaar inschakelen


        1. Hoofdschakelaar
        2. Accu gescheiden
        3. Accu verbonden
      1. Hoofdschakelaar op stand "Accu verbonden" zetten.

      Veiligheidscontrole voor de start

      GEVAAR

      Gevaar voor ongevallen en letsel door gebrekkig voertuig

      Stel het voertuig niet in bedrijf wanneer aan een punt van de veiligheidscontrole niet is voldaan en laat het voertuig repareren.

      Instructie

      Voer voor iedere inzet van het voertuig de aanbevolen veiligheidscontrole uit.

      Veiligheidscontrole aan de apparaatdrager

      Controleer voor elke start volgende punten:

      1. Transportbeveiliging lossen, zie hoofdstuk Transportbeveiliging op het knikscharnier loshalen

      2. Hydraulische aansluitingen op netheid

      3. Hydraulische leidingen op lekkage

      4. Hydraulisch oliepeil, zie hoofdstuk Peil hydraulische olie controleren en hydraulische olie bijvullen

      5. Motoroliepeil, zie hoofdstuk Motoroliepeil controleren

      6. Koelvloeistofpeil, zie hoofdstuk Koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen

      7. Bij vorstgevaar koelvloeistof op voldoende antivriesmiddel

      8. Elektrische leidingen op beschadiging

      9. Schroeven en moeren op vastheid

      10. Voertuig, motor en radiatorrooster op beschadiging

      11. Motorluchtfilter op properheid

      12. Cabinestoffilter op properheid

      13. Vloeistofniveau in het ruitensproeierreservoir, zie hoofdstuk Ruitensproeierreservoir vullen

      14. Bandenspanning en bandenslijtage

      15. In het voertuig

      16. Gaspedaal op lichtlopendheid

      17. Is de werkhydraulica (PTO) uitgeschakeld?

      18. Bij ingeschakeld contact: branden de waarschuwingslampjes voor laadcontrole en oliedruk?

      19. Motor starten en het volgende controleren:

      20. gaan de waarschuwingslampjes voor de laadcontrole en oliedruk uit?

      21. Functioneren temperatuurindicatie en tankindicatie?

      22. Zijn verlichting, rijrichtingsindicatie en knipperinstallatie in orde?

      Veiligheidscontrole op de zuigveegmachine

      Instructie

      Voer deze veiligheidscontrole uit aanvullend op de veiligheidscontrole van de apparaatdrager.

      Controleer voor aanvang van de rit de bedrijfs- en verkeersveiligheid.

      1. Bevestiging van de vuilcontainer.

      2. Hydraulische en elektrische aansluitingen naar de apparaatdrager.

      3. Aansluiting sproeiwater voor veegsysteem en zuigmond.

      4. Aansluiting voor recyclingwater naar de zuigmond (optie).

      5. Vulniveau sproeiwater op de schoonwatertank.

      6. Vulniveau recyclingwater in de vuilcontainer (optie).

      7. Veegsysteem en bezems op verstrikt geraakte snoeren en linten.

      8. Aansluitingen op het veegsysteem en de zuigmond.

      9. Bevestiging van het veegsysteem en de zuigmond.

      Bestuurdersstoel instellen

      GEVAAR

      Gevaar voor ongevallen

      Stel de bestuurdersstoel alleen bij een stilstaand apparaat in.


        1. Rugleuning met verlengingVoor de hoogteverstelling uittrekken
        2. Hellingsinstelling rugleuning
        3. Horizontale verstelling - voor het verstellen hendel naar boven trekken
        4. Schakelaar voor compressor - bij luchtgeveerde stoel (optie)
        5. Hoogteverstelling armleuning rechts
        6. Hoogteverstelling armleuning links
        7. Langsverstelling armleuning links
        8. Bedieningsconsole armleuning
        9. Documentenvak
        10. Verstelling lendenwervelsteun (lordosesteun)
        11. Veiligheidsgordel
        12. Horizontale demping
      1. De linker armleuning voor de bediening van de bedieningsconsole in helling, hoogte en positie instellen.

      Instructie

      De demping van de bestuurdersstoel gebeurt automatisch.

      Bijrijdersstoel

      De bijrijdersstoel is in horizontale richting verstelbaar, om te verstellen hendel naar boven trekken.

      Stuurwielpositie instellen

      GEVAAR

      Gevaar voor ongevallen

      Stel de stuurwielpositie alleen bij stilstaand voertuig in.


        1. Klemhendel hoogteverstelling stuurwiel
        2. Hendel hellingsverstelling stuurwiel
      1. Aan hendel voor de hellingsverstelling trekken, vasthouden en stuurwiel op gewenste helling instellen.

      2. Hendel inschuiven.

      3. Klemhendel voor de hoogte lossen en stuurwiel op de gewenste hoogte instellen.

      4. Klemhendel vergrendelen.

      Tanken

      GEVAAR

      Explosiegevaar

      Tank niet in gesloten ruimten.

      Rook niet en vermijd open vuur.

      Zorg ervoor dat er geen brandstof op hete oppervlakken terechtkomt.

      1. Contact uitschakelen.

      2. Tankdop openen.

      3. Brandstof tanken

        Uitsluitend de in de handleiding vermelde brandstof mag worden gebruikt.

      4. Overgelopen brandstof afnemen en tankdop sluiten.

      Tanken met de jerrycan

      Brandstofhoeveelheid voordien inschatten om het overlopen te vermijden.

      Watertank vullen


        1. Vulopening
        2. Symbool voor hefboomstand "vullen"
        3. Symbool voor hefboomstand "gesloten"
        4. Schakelhefboom
        5. Niveau-indicatie
      1. Sluiting van de vulopening openen.

      2. Schakelhefboom op stand "vullen".

      3. Watertoevoerslang aan de vulopening aanbrengen.

      4. Watertank vullen.

      5. Instructie

        Om de terugzuiging te vermijden, mag de waterslang voor het vullen van de watertank niet worden ingebracht.

      6. Watertoevoer sluiten.

      7. Watertoevoerslang verwijderen.

      8. Sluiting van de vulopening sluiten.

      9. Schakelhefboom op stand "gesloten".

      Watertank vullen bij watercirculatiesysteem/recycling-modus (optie)

        Bij het watercirculatiesysteem (recycling-modus) wordt het water direct in het vuilreservoir gevuld.


        1. Watervulaansluiting (GEKA)
        2. Bekleding, rechts
        3. Waterafvoer (vulhoogte)
      1. Rechter bekleding ontgrendelen en naar buiten draaien.

      2. Afsluiting van de watervulaansluiting en waterafvoer verwijderen.

      3. Waterslang op watervulaansluiting aansluiten

      4. Vuilreservoir met water vullen (max. 100 liter) tot er water uit de geopende waterafvoer loopt.

      5. Beide afsluitingen weer aanbrengen.

      6. Bekleding sluiten.

      7. Recyclingmodus op bedieningsconsole inschakelen.

      Werking

      GEVAAR

      Gevaar voor beknelling

      Let erop dat zich tijdens het werk geen personen in de buurt van het knikscharnier of het voertuig bevinden.

      Let er bij het gebruik van het voertuig als trekker op dat zich tijdens het werk geen personen tussen voertuig en aanhanger bevinden.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor verbranding

      Gebruik het voertuig alleen wanneer alle beplatingen zijn aangebracht.

      LET OP

      Gevaar voor beschadiging door oververhitte hydrauliekolie of oververhitte motor

      Stel bij te hoge hydrauliekolietemperatuur of bij te hoge koelmiddeltemperatuur het motortoerental op stationair (motor niet afzetten).

      Voer de maatregelen in hoofdstuk Hulp bij storingen uit.

      LET OP

      Gevaar voor beschadiging door tekort smering

      Breng bij het oplichten van het waarschuwingslampje "motoroliedruk" tijdens het werk het voertuig uit de gevarenzone, schakel de motor onmiddellijk uit en verhelp de storing.

      VOORZICHTIG

      Verminderde stabiliteit door opbouw

      Pas uw rijstijl aan.

      De eerste 50/100 bedrijfsuren (inlooptijd)

      • Rijd de eerste 100 bedrijfsuren voorzichtig en voorkom overbelasting.

      • Na 50 bedrijfsuren motorolie, motoroliefilter en hydraulische oliefilter vervangen (door bevoegde klantenservice).

      Parkeerrem

      De parkeerrem heeft hydraulische druk nodig om te lossen. Bij een uitgeschakelde motor wordt de rem automatisch bediend.

      Bij een draaiende motor en de rijrichtingshendel op NEUTRAAL is de parkeerrem eveneens aangetrokken.

      Instructie

      Het waarschuwingslampje in de multifunctionele indicatie "Parkeerrem aangetrokken" brandt bij een aangetrokken parkeerrem.

      Verwarming, ventilatie en airconditioning instellen


        1. Regelaar voor aanjager
        2. Regelaar voor airconditioning (optie)
        3. Regelaar voor verwarming
      1. Aan de 3 regelaars de instellingen voor ventilatie, verwarming en airconditioning (optie) uitvoeren.


        1. Hendel voor circulatieluchtmodus
        2. Ventilatieopeningen
      2. Aan de ventilatieopeningen de hoeveelheid en de richting van de luchtstroom instellen.

      Rijden

      Motor starten

      De hoofdschakelaar moet ingeschakeld zijn.

      1. Op de bestuurdersstoel plaats nemen en veiligheidsgordel omdoen.

      2. Contactsleutel in het contactslot steken.

      3. De rijrichtinghendel in middelste stand zetten (neutrale stand).

      4. Contact inschakelen.

        De waarschuwingslampjes voor laadcontrole en motoroliedruk moeten oplichten.

      5. Motor starten.

        De waarschuwingslampjes voor laadcontrole en motoroliedruk moeten uitgaan. Zo niet de motor uitschakelen en de storing verhelpen.

      6. Bij een temperatuur van de omgeving onder 0 °C: Het voertuig met laag motortoerental warmdraaien totdat het waarschuwingslampje "temperatuur hydrauliek te laag" dooft.

      Rijrichting kiezen


      1. Rijrichtingsschakelaar
      1. Rijrichtingschakelaar naar het stuurwiel en in de gewenste rijrichting drukken.

        De rijrichting wordt op het display weergegeven.

      2. Rijrichtingschakelaar in middelste stand brengen (neutrale stand).

        De motor is in nullast.

      3. Rijrichtingschakelaar in asrichting drukken.

      4. Transportsnelheid kiezen (tussen schildpad 20 km/h en haas 40 km/h).

        De symbolen worden op het display weergegeven.

      5. De rijsnelheid met het rijpedaal regelen.

      LET OP

       

      Foute bediening

      Voor het wijzigen van de rijsnelheden moet het voertuig stilstaan en moet de rijrichtingschakelaar in neutraal staan.

      Staat bij het wijzigen van de rijsnelheid de rijrichtingschakelaar op vooruit of achteruit, dan verandert weliswaar het symbool schildpad/haas op het display, de omschakeling vindt echter niet plaats.

      Rijden

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor ongevallen

      Rijd nooit met geheven vuilcontainer.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor ongevallen

      Laat het rijpedaal tijdens de rit niet abrupt los. Het voertuig wordt bij het loslaten van het rijpedaal afgeremd. Het voertuig wordt bij het loslaten van het rijpedaal in de transportmodus minder afgeremd dan in de werkmodus.

      VOORZICHTIG

      Beschadigingsgevaar

      Stel zeker dat het voertuig bij het passeren van obstakels niet vast komt te zitten.

      Passeer obstakels tot 150 mm langzaam en voorzichtig onder een hoek van 45°.

      Passeer obstakels van meer dan 150 mm alleen met een geschikte rijplank.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor ongevallen

      Schakel bij het rijden over de openbare weg voor transportdoeleinden (niet bij reiniging van de straat) de PTO uit en sluit de neerlaatsmoring voor de fronthefinrichting.

      1. PTO uitschakelen.

      2. Rijpedaal voorzichtig intrappen.

      3. Rijrichting met het stuurwiel kiezen.

      Stoppen

      1. Rijpedaal op laten komen.

        Het voertuig remt automatisch en blijft stilstaan.

      2. Voor een sterkere remwerking of in geval van nood het rempedaal bedienen.

      Tempomaat

      De tempomaat is alleen in de werkmodus actief.

      Tempomaat activeren

      1. Gewenste werksnelheid met het rijpedaal selecteren.

      2. Functietoets F 8 indrukken.

      De tempomaat is geactiveerd.

      Tempomaat deactiveren

      1. Rempedaal of functietoets F 8 indrukken.

      Functietoets F 9 (tempomaat resume) activeert de voordien ingestelde snelheid.

      Voertuig parkeren

      1. Voertuig stoppen.

      2. Rijrichtingshendel in neutraal brengen (middelste stand).

      3. Instructie

        In deze stand is de parkeerrem automatisch geactiveerd, het voertuig rijdt niet.

      4. Frontkrachttiller neerlaten.

      5. Bij veegmachine:

      6. Zijbezem optillen.

      7. Functie "eco" uitschakelen

        of

        • Waterpomp uitschakelen.

        • 20 seconden wachten.

        • Zuigventilator uitschakelen.

        • Zuigmond optillen.

        • PTO uitschakelen.

        Alle veegfuncties zijn gedeactiveerd.

      8. Motor 1 tot 2 minuten stationair laten draaien.

      9. Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.

      10. 30 seconden wachten zodat het opslagproces van de motorregeleenheid kan worden afgesloten.

      11. Hoofdschakelaar op positie 0 draaien.

      Veegbedrijf

      Pedaal bezemaandrukkracht


      1. Pedaal bezemaandrukkracht

      Pedaal kort bedienen: Volledige bezemaanpersdruk en verhoogd toerental voor sterke vervuiling.

      Pedaal ingedrukt houden: Zuigmond blijft bij het achteruitrijden onderaan, zuigmateriaal wordt ook bij het achteruitrijden opgenomen.

      Veegparameters instellen


      (A)
      Toets voor het instellen van het toerental zijbezems
      Bij individueel opheffen (optie) toets linker toerental zijbezems
      (B)
      Toets voor het instellen van het toerental zijbezems
      Bij individueel opheffen (optie) toets rechter toerental zijbezems
      (C)
      Toets voor het instellen van het motortoerental

      Instructie

      Van het ingestelde motortoerental is de zuigcapaciteit afhankelijk.

      • 1600 1/min licht veeggoed

      • 2200 1/min normale verontreiniging

      • 2500 1/min sterke, zware verontreiniging

      (D)
      Toets voor aanspreekdruk linker en rechter zijbezems
      Bij individueel optillen (optie), toets aanpersdruk rechter zijbezems
      (E)
      Toets voor aanspreekdruk linker en rechter zijbezems
      Bij individueel optillen (optie), toets aanpersdruk linker zijbezems
      (F)
      Geheugentoets indrukken om ingestelde waarden of programma's op te slaan
      (G)
      Draaiknop voor het wijzigen van waarden en selecteren van programma's
      1. PTO inschakelen.

      2. Toets toerental zijbezems indrukken.

        Instellingen verschijnen op het display.

      3. Met de draaiknop het gewenste toerental zijbezems selecteren.

      4. Geheugentoets indrukken.

        Het toerental zijbezems is opgeslagen.

      5. Toets motortoerental indrukken.

        Instellingen verschijnen op het display.

      6. Met de draaiknop het gewenste motortoerental selecteren.

      7. Geheugentoets indrukken.

        Het motortoerental is opgeslagen.

      8. Toets aanpersdruk voor zijbezems indrukken.

        Instellingen verschijnen op het display.

      9. Met de draaiknop de gewenste aanpersdruk selecteren.

      10. Geheugentoets indrukken.

        De aanpersdruk is opgeslagen.

      Vegen met 2-bezemsysteem


      1. Joystick links2-bezemsysteem: Bezemarmen neerlaten en bezem aan3-bezemsysteem (optie): 3e bezem neerlaten/optillen en bezem in/uit
      2. Joystick rechtsBij optioneel 3-bezemsysteem: Achterste 2 bezems neerlaten/optillen en bezem in/uitBezem in- en uitzwenken
      3. Zuigmond optillen/neerlaten
      4. Hydraulisch systeem aan/uit
      5. Bij optioneel 3-bezemsysteem: Bezemomkering 3e bezem
      6. Bij optioneel 3-bezemsysteem: Knikken/rollen 3e bezem

        Instructie

        Bediening met joystick rechts

      7. Watercirculatiesysteem aan/uit
      8. Zuigventilator aan/uit

        Instructie

        Zuigventilatie heeft na het uitschakelen ca. 15 seconden nalooptijd

      9. e-functie "eco"Schakelt het volledige werkprogramma in. PTO, zijbezem, zuigventilator, schoon water, watercirculatie (recyclingwater)
      10. Waterpomp aan/uit

      Instructie

      De indicaties in de schakelaars branden als ze zijn ingeschakeld.

      1. Motor starten, zie hoofdstuk Motor starten.

      2. Hydraulisch systeem inschakelen.

      3. Gewenste motortoerental instellen.

      4. Zuigmond neerlaten inschakelen.

      5. Toerental zijbezems instellen.

      6. Zuigventilator inschakelen.

      7. Linker joystick naar voren.

        Bezemarmen links en rechts worden neergelaten en bezem ingeschakeld

        Veegbreedte instellen.

      8. Rechter joystick naar voren.

        Rechter zijbezem beweegt omlaag en wordt ingeschakeld.

        Veegbreedte instellen(optioneel).

      9. Bij het vegen van droog veeggoed dat stof veroorzaakt:

      10. Waterpomp inschakelen.

        Optioneel: Indien nodig watercirculatie inschakelen.

      Vuilcontainer leegmaken

      VOORZICHTIG

      Kantelgevaar

      Leeg de vuilcontainer alleen op een vaste, vlakke ondergrond.

      Houd bij het legen op heuvels en hellingen een veilige afstand aan.

      VOORZICHTIG

      Gevaar door wegrollen.

      Zet voor het legen de rijrichtinghendel in neutrale stand.

      Bedien de parkeerrem.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor letsel

      Schakel voor het legen van de vuilcontainer de zuigventilator uit.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor letsel

      Stel zeker dat zich tijdens het legen geen personen en dieren binnen het draaibereik van de vuilcontainer ophouden.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor beknelling

      Pak de stangen van het legingsmechanisme niet vast.

      1. Voertuig stoppen.

      2. Parkeerrem bedienen.

      3. De rijrichtinghendel in neutrale stand zetten (middelste stand).

      4. Omschakelhendel in de stand "vuilcontainer" brengen.

      5. PTO inschakelen.

      6. Linker zijbezem heffen en uitschakelen; daarvoor de linker joystick naar rechts en dan terug drukken.

      7. Rechter zijbezem heffen en uitschakelen; daarvoor de rechter joystick naar links en dan terug drukken.

      8. Waterpomp uitschakelen.

      9. 20 seconden wachten.

      10. Zuigventilator uitschakelen.

      11. Tuimelschakelaar bedienen.

      12. Vuilcontainer leegmaken.

        Aanwijzing

        Hef de vuilcontainer steeds helemaal tot in eindstand.

      Regeneratieproces bij voertuigen met een dieselpartikelfilter (DPF)

      De DPF verzamelt roetdeeltjes die worden verbrand bij bereiken van de filterbelasting door verhoging van de uitlaatgastemperatuur (regeneratie).

      Het regeneratieproces wordt automatisch uitgevoerd tijdens het werk of tijdens het rijden of kan indien nodig handmatig worden gestart.

      Hoe hoger de toerentallen tijdens het rijden zijn of hoe hoger de belasting is, hoe minder vaak een handmatige regeneratie moet worden uitgevoerd.

      Automatische regeneratie

      In deze modus neemt de motorregeleenheid de regeneratie zelfstandig over. Wanneer het regeneratieproces wordt uitgevoerd, wordt dit met een symbool in het bovenste gedeelte van het display aangegeven. De omschakeling tussen automatische en handmatige regeneratie gebeurt in het servicemenu via de gereedschapssleutel.

      Handmatige regeneratie

      Bij de handmatige regeneratie bepaalt de bestuurder wanneer het dieseldeeltjesfilter (DPF) het regeneratieproces uitvoert. Er zijn 5 niveaus.

      Handmatige regeneratie - niveau 1

      Niveau 1 wordt geactiveerd wanneer het DPF de maximale hoeveelheid fijn stof heeft verzameld. Er wordt een overeenkomstige waarschuwing uitgegeven. Heeft de bestuurder de automatische regeneratie geactiveerd, dan begint deze.

      In het bovenste gedeelte van het display wordt een symbool weergegeven.

      Handmatige regeneratie - niveau 2

      Wanneer de automatische regeneratie niet is uitgevoerd of de motorregeleenheid deze niet kan uitvoeren, verschijnt in het bovenste gedeelte van het display een knipperend symbool.

      Het is mogelijk de automatische regeneratie of de "geparkeerde regeneratie" te activeren.

      Handmatige regeneratie - niveau 3

      Via een waarschuwing met een symbool in het bovenste gedeelte wordt de bestuurder gevraagd de regeneratie onmiddellijk te starten. De automatische regeneratie is geblokkeerd, alleen de "geparkeerde regeneratie" is toegestaan.

      Het voertuig kan alleen nog met beperkt toerental worden voortbewogen.

      Handmatige regeneratie - niveau 4

      De regeneratie kan alleen nog door een servicekracht worden uitgevoerd. De automatische regeneratie en de "geparkeerde regeneratie" zijn geblokkeerd. Het voertuig kan alleen met beperkt toerental worden voortbewogen.

      Een waarschuwing met een symbool is zichtbaar op het display.

      Handmatige regeneratie - niveau 5

      Een regeneratie is niet meer mogelijk. Een overeenkomstige waarschuwing moet duidelijk worden weergegeven. "Geparkeerde regeneratie" en automatische regeneratie zijn gedeactiveerd.

      Het voertuig kan alleen met beperkt toerental worden voortbewogen.

      Geparkeerde regeneratie

      De "geparkeerde regeneratie" mag alleen worden uitgevoerd als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • Stand rijrichting: Neutraal

      • Parkeerrem actief

      • Geen weergave van foutcodes van de motorregeleenheid

      • Gaspedaal niet ingedrukt

      Als aan de voorwaarden wordt voldaan, kan de handmatige regeneratie worden geactiveerd.

      Duur van de geparkeerde regeneratie: ca. 30 minuten.

      De stoel mag worden verlaten!

      Regeneratie starten

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor verbranding

      Tijdens het regeneratieproces kunnen uitlaatgassen een temperatuur van 600°C bereiken.

      Start het regeneratieproces niet op plaatsen waar gevaar voor brand is.

        Instructie

        Onderbreek het regeneratieproces alleen in geval van nood.

        Instructie

        Als tijdens het gebruik de weergave voor regeneratie op het display brandt, moet een regeneratieproces worden gestart.

        De regeneratie kan automatisch of handmatig worden uitgevoerd.

        Bij automatische regeneratie kan worden doorgewerkt.


      1. Voor handmatige reiniging (geparkeerde regeneratie) binnen 15 minuten op een geschikte plaats stoppen.

        Duur van de regeneratie ca. 30 min.

      2. Rijrichting op NEUTRAAL en gaspedaal niet intrappen.

        De bestuurdersstoel mag gedurende deze periode worden verlaten.

      3. Om het regeneratieproces te starten eerst functietoets F 10 (onderste rechtertoets), vervolgens F 1 voor automatische en F 2 voor handmatige reiniging selecteren.

      Instructie

      Bij beide reinigingstypen wordt het motortoerental merkbaar verhoogd. Als de reiniging is uitgevoerd, gaat het indicatielampje uit en wordt het motortoerental weer verlaagd.

      Instructie

      De bovenstaande instructies voor de regeneratie zijn in de meeste gevallen voldoende. Uitgebreidere beschrijvingen staan in het hoofdstuk "Storingen met weergave".

      Inzet in de winter

      Vorstbescherming

      1. Ervoor zorgen dat er voldoende antivriesmiddel in de koelvloeistof voorhanden is.

      Veegsysteem

      Bij gebruik in de winter moeten het veegsysteem en de zuigmond worden gedemonteerd en opgeslagen.

      Werken met de hogedrukreiniger (optie af fabriek)

      Beoogd gebruik

      Gebruik de hogedrukreiniger uitsluitend voor volgende werkzaamheden:

      • Reinig met hogedrukstraal zonder reiniging (bijv. reinigen van gevels, parkbanken, tuinpaden).

      • Gebruik de hogedrukreiniger alleen met de meegeleverde vlakstraalsproeier.

      • Deze hogedrukreiniger is alleen voor het gebruik aan de veeg-/zuigmachine MC 130 bestemd en gekeurd.

      Overloopklep

      Bij het verminderen van de waterhoeveelheid met de druk- en hoeveelheidsregeling opent de overstroomklep en stroomt een deel van het water terug naar de zuigzijde van de pomp.

      Veiligheidsventiel

      Het veiligheidsventiel gaat open bij overschrijding van de toegestane bedrijfsoverdruk, en het water stroomt terug naar de zuigzijde van de pomp.

      Apparaatelementen


      1. Handspuitpistool
      2. Druk-/hoeveelheidsregeling
      3. Straalbuis
      4. Aansluiting hogedrukslang
      5. Sproeierhouder
      6. Opbergvak voor hogedrukslang
      7. Hogedrukslang
      8. Bevestiging hogedrukslang
      9. Bevestiging handspuitpistool
      10. Bevestiging handspuitpistool
      11. Hendel van het handspuitpistool

      1. Watertoevoer van watertank
      2. Afsluitkraan
      3. Hydraulische aansluiting voor hogedrukreiniger
      4. Watertoevoer voor hogedrukpomp

      Veiligheidsinstructies

      Aansluiting aan een drinkwaterleiding

      WAARSCHUWING

      Terugstroom van vervuild water in het drinkwaternet

      Gezondheidsrisico

      Neem de voorschriften van uw waterbedrijf in acht.

      Overeenkomstig de voorschriften mag het apparaat nooit zonder systeemscheider op het drinkwaternet worden gebruikt. Gebruik een systeemscheider van KÄRCHER of een andere systeemscheider conform EN 12729 Type BA. Water dat door een systeemscheider stroomt, geldt niet meer als drinkwater. Sluit de systeemscheider steeds aan op de watertoevoer, nooit direct op de wateraansluiting van het apparaat.

      Bediening

      Vóór de inbedrijfstelling

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel door hogedrukstraal

      Richt de hogedrukstraal niet op personen, dieren, actieve elektrische uitrusting of op het apparaat zelf.

      Bescherm de hogedrukreiniger tegen vorst.

      LET OP

      Milieuverontreiniging door olie

      Reinig motoren alleen op plaatsen met de olieafscheider.

      Instructie

      Gebruik alleen sproeiers met de in de gegevens gegevens vermelde afmetingen.

      Doe het volgende als dit nog niet is gebeurd:

      1. Sluit de hogedrukslang en straalbuis aan.

      2. Sluit de watertoevoerslang aan en open de afsluitkraan van de watertoevoer.

      Werking

      Instructie

      Gebruik de hogedrukreiniger alleen bij een motortoerental van 1600 1/min en alleen in de werkmodus.

      1. Watervulpeil controleren en watertank van de MC 130 evt. vullen.

      2. Open de afsluitkraan van de watertoevoer.

      3. Zet de rijrichtingshendel in de middelste stand NEUTRAAL en start de motor.

      4. Haal het handspuitpistool en de hogedrukslang uit het opbergvak.

      5. Werkhydraulica PTO inschakelen.


      6. Functietoets F1 op het display indrukken en hogedrukreiniger inschakelen.

        Het motortoerental wordt automatisch naar 1600 tpm verhoogd.

        Op het display verschijnt het symbool "Hoge druk".


        1. Hogedrukreiniger aan het vuilreservoir uit- en inschakelen
        2. Extra contactdoos 12 V
        3. Vuilreservoir/aanbouwframe optillen
        4. Vuilreservoir/aanbouwframe neerlaten
      7. Hogedrukreiniger met de schakelaar naast de bestuurdersplaats inschakelen.

      8. Handspuitpistool ontgrendelen.

      9. Hendel van het handspuitpistool indrukken en met de reiniging beginnen.

      10. Instructie

        Bij het eerste gebruik of een lege watertank moet de hogedrukreiniger worden ontlucht:

      11. Gebruik de hogedrukreiniger zonder sproeier tot er geen lucht meer in het systeem zit.

      Buitenwerkingstelling

      1. Handspuitpistool sluiten.

      2. Schakel de hogedrukreiniger uit met de schakelaar rechts naast de bestuurdersplaats.

      3. Werkhydraulica uitschakelen.

      4. Handspuitpistool bedienen tot het apparaat drukloos is.

      5. Veiligheidshendel van het handspuitpistool bedienen om hendel van het pistool tegen het per ongeluk loskomen te beveiligen.

      6. Bevestig het handspuitpistool met straalbuis en hogedrukslang in het opbergvak.

      7. Instructie

        Indien bijv. bij gebruik in de winter (zout strooien en andere werkzaamheden) de hogedrukreiniger niet nodig is:

      8. Systeem met perslucht uitblazen - zie hoofdstuk Vorstbescherming.

      9. Verwijder het hogedrukpistool met straalbuis en hogedrukslang van het apparaat.

      10. Verwijder de apparaatafdekking (3 snelsluitingen) en sluit de hogedrukuitgang met het daarvoor bestemde beschermingsonderdeel af.


        1. Sluiting
        2. Watertoevoer voor hogedrukpomp
        3. Watertoevoer van watertank
        4. Bevestiging watertoevoerslang
      11. Koppel de watertoevoer bij de GEKA-aansluiting los.

      12. Sluit de watertoevoer voor de hogedrukpomp af.

      13. Watertoevoerslang van de watertank onder het vuilreservoir bevestigen (opbergen).

      Onderhoud

      Voor elk gebruik

      1. Alle hydraulische slangen en aansluitingen op dichtheid controleren.

      2. Hogedrukslang op beschadiging controleren (barstgevaar).

        <steptroubleshooting>

        Beschadigde hogedrukslang onmiddellijk vervangen.



        </steptroubleshooting>
      3. Apparaat (pomp) op dichtheid controleren.

        <steptroubleshooting>

        3 druppels water per minuut zijn toegestaan en kunnen aan de onderkant van het apparaat naar buiten komen. Bij grotere lekkage contact opnemen met de klantenservice.



        </steptroubleshooting>

      Wekelijks

      Instructie

      Voor het aflezen van het oliepeil of voor het reinigen van de waterzeef de apparaatafdekking verwijderen (3 snelsluitingen).

      1. Oliepeil bij een stilstaand apparaat aflezen. Het oliepeil moet in het midden van het kijkglas liggen.

        <steptroubleshooting>

        Bij melkachtige olie (water in de olie) onmiddellijk de klantenservice opzoeken.



        </steptroubleshooting>
      2. De zeef in de wateraansluiting reinigen.

      3. Apparaat drukloos maken.

      4. Deksel met filter afschroeven.

      5. Filter met schoon water of perslucht reinigen.

      In omgekeerde volgorde monteren.

      Jaarlijks of na 500 bedrijfsuren

      1. Olie verversen.

        Oliehoeveelheid en -soort zie Technische gegevens.

      2. Olieverversing door de klantenservice laten uitvoeren.

      Vorstbescherming

      LET OP

      Vorstgevaar

      Apparaten die niet volledig leeg zijn, kunnen beschadigd raken door vorst.

      Maak het apparaat en het toebehoren volledig leeg.

      Bescherm het apparaat tegen vorst.

      1. Apparaat op een vorstvrije plaats bewaren.

      2. Instructie

        Als vorstvrij opbergen niet mogelijk is:

      3. Watertoevoer sluiten.

      4. Apparaat max. 1 minuut laten lopen tot pomp en leidingen leeg zijn.

      5. Hogedrukpomp, toevoerslang, waterfilter en hogedrukslang met perslucht uitblazen.

      Hulp bij storingen

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door onbedoeld starten van het apparaat en elektrische schok.

      Schakel het apparaat voor alle werkzaamheden uit en trek de contactsleutel eruit.

      Laat elektrische onderdelen alleen door de geautoriseerde klantenservice controleren en repareren.

      Neem bij storingen die niet in dit hoofdstuk worden vermeld, in geval van twijfel en indien u daartoe een uitdrukkelijke aanwijzing krijgt, contact op met de bevoegde klantenservice.

      • Pomp ondichtTot 3 druppels wateruitlaat per minuut zijn toegestaan. 

      • Pomp klopt 

      Pomp ondicht

      Tot 3 druppels wateruitlaat per minuut zijn toegestaan.

      Oplossing:

      • Laat bij grotere ondichtheid het apparaat door de klantenservice controleren.

      Pomp klopt

      Oplossing:

      • Controleer de watertoevoerleiding op dichtheid.

      • Ontlucht het apparaat, zie hoofdstuk "Apparaat ontluchten".

      • Neem indien nodig contact op met de klantenservice.

      Apparaat draait niet

      1. Schakel de werkhydrauliek en schakelaar Hoge druk in.

      Het apparaat bereikt niet de vereiste druk

      1. Watertank vullen.

      2. Zeef in de wateringang reinigen, watertoevoer controleren.

      3. Controleer/vervang de hogedruksproeier.

      Technische gegevens

      Hydraulische aansluiting
      Voorziening uit het hydraulische systeem van de MC 130
      Aansluitvermogen
      kW
      4,5
      Wateraansluiting
      Watertoevoer uit de watertank van de MC 130
      Toevoertemperatuur (max.)
      °C
      60
      Gegevens capaciteit
      Werkdruk
      MPa
      7-15
      Sproeiergrootte
      036
      Max. bedrijfsdruk
      MPa
      19
      Volume
      l/min
      10
      Reactiekracht van het handspuitpistool (max.)
      N
      30
      Berekende waarden conform EN 60335-2-79
      Geluidsdrukniveau KpA
      dB(A)
      75
      Onzekerheid KpA
      dB(A)
      3
      Geluidsvermogensniveau LWA + onzekerheid KWA
      dB(A)
      97
      Hand-arm-vibratiewaarde
      m/s2
      1,6
      Onzekerheid K
      m/s2
      0,7
      Bedrijfsstoffen
      Hoeveelheid olie
      l
      0,4
      Type olie
      SAE 15W-40
      Afmetingen en gewichten
      Gewicht
      kg

      Inbouwverklaring

      Hiermee verklaren we dat voor de hierna beschreven onvolledige machine aan de technische documenten conform de EG-richtlijn 2006/42/EG (+2009/127/EG) bijlage VII deel B werden opgemaakt en aan volgende punten van de richtlijn voldoet:

      Bijlage I punt 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.6 en 1.7. I punt 1.1,

      Bij een niet door ons goedgekeurde wijziging van de onvolledige machine verliest deze verklaring zijn geldigheid.

      Product:
      Aanbouwset
      Hogedrukreiniger
      Type:
      2.851-952.7
      Toegepaste geharmoniseerde normen in aansluiting op:
      EN 60335–2–79

      Overheden kunnen relevante documenten over de onvolledige machine bij de documentatiegevolmachtigde aanvragen. Het doorgeven van de documenten gebeurt via e-mail.

      Vóór inbedrijfstelling of inbouw van de onvolledige machine moet worden gegarandeerd dat de machine, waarin de onvolledige machine moet worden gebruikt of ingebouwd, aan de EG-machinerichtlijn 2006/42/EG (+2009/127/EG) voldoet.

      Informatie hierover vindt u in de EG-conformiteitsverklaring van de machine.

      De ondergetekenden handelen in opdracht en met volmacht van de directie.

       

      Gevolmachtigde voor de documentatie:

      S. Reiser

      Alfred Kärcher SE & Co. KG

      Alfred-Kärcher-Str. 28 - 40

      71364 Winnenden (Germany)

      Tel.: +49 7195 14-0

      Fax: +49 7195 14-2212

      Winnenden, 2017/07/18

      Werken met de handzuigslang (optie af fabriek)


      1. Vulopening, watertank
      2. Zuigslang (125 mm)
      3. Vergrendeling
      4. Handgreep (verstelbaar)
      5. Schakelhefboomuitgetrokken: zuigen met de zuigslangingedrukt: werken in veegbedrijf
      6. Handzuigbuis
      7. Afdekking
      8. Zuigslanghouder
      9. Opbergvak waterslang
      10. Waterslang

      Werken met de handzuigslang

      1. Handzuigslang uit het opbergvak nemen.

      2. Indien nodig:

        Meegeleverde waterslang aansluiten en afsluithendel aan de handgreep openen.

        Doseerknoppen in de cabine sluiten zodat geen spuitwater voor zuigmond- en bezemsproeiers uitloopt en zo bij het werken met de handzuigslang ontbreekt.

      3. Schakelhefboom uittrekken op stand "zuigen met de zuigslang".

      Zuigen met de handzuigslang

      1. Motor starten.

      2. PTO inschakelen (aan bedieningsconsole van de armleuning).

      3. Blazer inschakelen.

      4. Indien nodig: Waterpomp op bedieningsconsole inschakelen.

      5. Motortoerental selecteren.

      6. Instructie

        Van het geselecteerde motortoerental is de zuigcapaciteit afhankelijk.

        1600 1/min - voor licht veeggoed

        2200 1/min - voor normale verontreiniging

        2500 1/min - voor sterke, zware verontreiniging

      7. Zuigbuis aan de handgreep (verstelbaar) vasthouden en beginnen met zuigen.

      Handzuigslang bewaren

      1. Voor de montage van de handzuigslang motortoerental op 2200 1/min instellen.

      2. Bij gebruik van de waterslang: Waterpomp uitschakelen, waterslang van de aansluitingen loskoppelen en bewaren.

      3. Zuigbuis met handgreep inbrengen en tegen afdekking drukken en bevestigen.

      4. Instructie

        Door de onderdruk trekt de zuigbuis naar de afdekking en trekt de zuigslang samen. Dit is noodzakelijk zodat deze in de houder kan worden opgeborgen.

      5. Resterende zuigslang in de houders drukken en klep sluiten tot de vergrendeling vastklikt.

      6. Blazer uitschakelen.

      7. Schakelhefboom indrukken op stand "werken in veegbedrijf".

      Aanbouwapparatuur

      Instructie

      Lees a.u.b. voor de aanbouw de handleiding van de gebruikte aanbouwapparatuur.

      Aanbouwapparatuur is optioneel en kan voor op de fronthefinrichting (zie hoofdstuk Frontkrachttiller (optie)) of op het bevestigingsframe voor of achter worden aangebracht.

      GEVAAR

      Gevaar door veranderd zwaartepunt van het voertuig en veranderd rijgedrag. Bij het transport van vloeistoffen kunnen golfbewegingen optreden die het voertuig doen slingeren.

      Bij ombouwen, vooral bij het ombouwen van winter- op zomerbedrijf, en bij veranderde ladingen, moet de bestuurder zich op een gewijzigd rijgedrag instellen.

      WAARSCHUWING

      Beknellingsgevaar bij het aanbrengen van aanbouwapparatuur

      Grijp niet tussen de fronthefinrichting en de aanbouwapparatuur.

      VOORZICHTIG

      Verbrandingsgevaar door hete hydraulische koppelingen

      Draag handschoenen bij het loshalen van hydraulische koppelingen.

      LET OP

       

      Draag bij het monteren resp. demonteren van de aanbouwapparatuur geschikte beschermende kleding, veiligheidsschoenen en handschoenen. Dit geldt ook tijdens het gebruikt en de toepassing.

      Voordat u aanbouwapparatuur aanbrengt die niet speciaal voor dit voertuig bestemd is, gelieve u contact op te nemen met uw dealer. Hij controleert hoe en of deze aanbouwapparatuur op dit voertuig mag worden gemonteerd en gebruikt. Dat is belangrijk voor de veiligheid van bestuurder en voertuig alsmede voor eventuele garantieclaims.

      Aanbouwapparatuur die de veiligheid of stabiliteit van het voertuig in gevaar brengt, mag niet worden gebruikt.

      Aanbouwapparaten aan het voertuig koppelen

        LET OP

        Beschadigingsgevaar

        Houd hydraulische aansluitingen schoon.

        Reinig de stekker en koppeling voor gebruik met een pluisvrije doek.


        1. Koppelingsstekker
        2. Koppelingsmof
        3. Ring
      1. Ring van de koppelingsmof naar beneden trekken en vasthouden.

      2. Koppelingsstekker van de hydraulische slang van het aanbouwapparaat in de koppelingsmof drukken.

      3. Ring van de koppel loslaten. Op veilig vastklikken controleren.

      4. Om te ontkoppelen de ring naar beneden trekken, vasthouden en de hydraulische slang eruit trekken.

      Aanhangerkoppeling

      Instructie

      Voor toegestane kogelbelasting en aanhangergewicht zie hoofdstuk Technische gegevens.

      Vergrendeling aanbouwenheden controleren/instellen

      De vergrendeling dient voor het beveiligen van de aanbouwapparaten (bijv. veegsysteem, frontkrachttiller).

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor ongevallen

      De vergrendeling bij elke montage op juiste instelling controleren.


        1. Vergrendelingshendel
        2. Spanmoer
      1. Vergrendelingshendel naar onderen drukken.

        Vergrendeling is over het dode punt vastgeklikt.

      2. Vergrendeling via spanmoer instellen.

      Het voertuig ballasten

      Instructie

      De vooras van het voertuig moet altijd worden belast met ten minste 30%, de achteras altijd met ten minste 30% van het leeggewicht van het voertuig.

      Controleer voor de aanschaf van het hulpstuk of aan deze eisen is voldaan door de combinatie voertuig-werktuig te wegen.

      Voor de bepaling van het totale gewicht, de aslasten en de bandlastcapaciteit en de vereiste minimale ballast zijn de volgende gegevens vereist:

      • alle gewichten in kg (weeg voertuig, indien nodig)

      • Alle afmetingen in meter (m)


      TL
      (kg)
      =
      Leeggewicht van het voertuig
      *
      TV
      (kg)
      =
      Voorasbelasting van het lege voertuig
      *
      TH
      (kg)
      =
      Achterasbelasting van het lege voertuig
      *
      GH
      (kg)
      =
      Totaal gewicht achterbevestiging / achterballast
      **
      GV
      (kg)
      =
      Totaal gewicht frontbevestiging / voorballast
      **
      a
      (m)
      =
      Afstand tussen zwaartepunt voorste bevestiging (voorballast) en midden vooras, max. = 0,86 m
      **
      ***
      b
      (m)
      =
      Wielbasis van het voertuig
      *
      ***
      c
      (m)
      =
      0,56
      d
      (m)
      =
      Afstand tussen het midden van het bevestigingspunt aan de werktuigzijde en het zwaartepunt van de achterste bevestiging / achterballast
      **
      ***

      * zie hoofdstuk "Technische gegevens"

      ** zie gebruiksaanwijzing van het hulpstukbijlage

      *** afmeten

      Berekening van de minimum ballast voor bij aanbouwapparatuur achterop


      1. Resultaat in de tabel noteren.

      Berekening van de minimum ballast achterop bij frontaanbouwapparatuur

      Waarde “x” zie opgaven van de fabrikant indien geen opgave, x = 0,45.


      1. Resultaat in de tabel noteren.

      Berekening van de daadwerkelijke voorasbelasting


      1. Wordt met de frontaanbouwapparatuur (GV) de vereiste minimum ballast front (GV min) niet bereikt dan moet het gewicht van de frontaanbouwapparatuur tot het gewicht van de minimum ballast aan de voorkant verhoogd worden.

      2. De daadwerkelijk berekende en in de handleiding van de werkmachine aangegeven toegestane voorasbelasting in de tabel invoeren.

      Berekening van het werkelijke totale gewicht


      1. Wordt met het achteraanbouwapparaat (GH) de vereiste minimumballast achteraan (GH min) niet bereikt, moet het gewicht van het achteraanbouwapparaat tot het gewicht van de minimumballast achteraan worden verhoogd.

      Berekening van de daadwerkelijke achterasbelasting


      1. Resultaat in de tabel noteren.

      Vuilcontainer

      Vuilreservoir monteren

        GEVAAR

        Gevaar voor kneuzingen bij neerlaten/optillen van het vuilreservoir

        Houd voldoende afstand tot het vuilreservoir en tot de rollen van de parkeersteunen.

        Houd voldoende afstand tot de gevarenzone en onderbreek het optillen/neerlaten van het vuilreservoir onmiddellijk, als iemand de gevarenzone betreedt.

        LET OP

        Gevaar voor letsel en beschadiging

        Vuilreservoirs schoonwaterreservoir zijn leeg.

        Demonteer het vuilreservoir alleen op een effen en gladde ondergrond.


        1. Voorste steun
        2. Achterste steun
        3. Hendel voor de borging van de steunen
        4. Borgklem
      1. Om het vuilreservoir aan te bouwen, moet deze beveiligd op de steun gemonteerd zijn.

      2. Omschakeling op aanbouwframe kantelbaar zetten.

      3. Met het achterste deel van het voertuig voorzichtig onder het vuilreservoir rijden.

      4. Aanbouwframe langzaam tot onder het vuilreservoir optillen.


        1. Vanghaken
        2. Aanbouwframe
      5. Vuilreservoir met de vanghaken aan het aanbouwframe vasthaken.

      6. Aanbouwframe verder optillen tot de voorste steunen ontlast zijn.

        1. Breng het aanbouwframe zover omhoog dat de rollen van de voorste parkeersteunen ca. 20 mm in de lucht zijn.

      7. Voorste steunen eruit trekken. Hiervoor aan de borging om te ontgrendelen trekken en op de hendel drukken.

      8. Aanbouwframe met vuilreservoir volledig neerlaten.

      9. Achterste steunen eruit trekken. Hiervoor aan de borging om te ontgrendelen trekken en op de hendel drukken.


        1. Vuilreservoir
        2. Borgbout
        3. Borgclip
        4. Frame
        5. Hydraulische aansluiting
      10. Bevestigingsbouten van het vuilreservoir inschuiven en met bevestigingspen vastzetten.

      11. Elektrische en hydraulische aansluitingen aansluiten.


        1. Wateraansluitingen
      12. Stuurwiel helemaal naar rechts draaien zodat de aansluiting op het knikgewricht beter toegankelijk is.

      13. Sluit de slang voor recyclingwater aan.

      14. Sluit de slang voor schoon water aan.

      15. Sluit de slang van de hogedrukreiniger (optie) aan.


        1. Zuigslang
        2. Vuilreservoir
      16. Zuigslang tussen vuilreservoir en zuigmond monteren.

      Vuilreservoir demonteren

        GEVAAR

        Gevaar voor kneuzingen bij neerlaten/optillen van het vuilreservoir

        Houd voldoende afstand tot het vuilreservoir en tot de rollen van de parkeersteunen.

        Houd voldoende afstand tot de gevarenzone en onderbreek het optillen/neerlaten van het vuilreservoir onmiddellijk, als iemand de gevarenzone betreedt.

        LET OP

        Gevaar voor letsel en beschadiging

        Het vuilreservoir en de watertank moeten voor het demonteren worden geleegd.

        Plaats het vuilreservoir alleen op een effen en gladde ondergrond.


        1. Zuigslang
        2. Vuilreservoir
      1. Stuurwiel helemaal naar rechts draaien zodat het knikgewricht beter toegankelijk is.

      2. Zuigslang van het vuilreservoir trekken en verwijderen.


        1. Wateraansluitingen
      3. Ontkoppel de slangen voor recyclingwater, schoon water en hogedrukreiniger (optie).

      4. Voertuig recht sturen.


        1. Bevestigingsbouten voor vuilreservoir met bevestigingspen
        2. Achterste steunen
        3. Hoogteverstelling met bout en borgklem
        4. Veiligheidshendel met borgklem
      5. Open de bevestigingspen voor het vuilreservoir van de bevestigingsbout en verwijder deze.

      6. Borgbout uittrekken.

      7. Achterste steunen op de vereiste hoogte instellen en borgen.

        1. De desbetreffende hoogte is afhankelijk van het bandentype en de bandenspanning.

      8. Achterste steunen helemaal inschuiven en borgen. Druk hiervoor de veiligheidshendel naar beneden en schuif de steunen tot de aanslag in. Zet vervolgens de veiligheidshendel vast met de borgklem.

      9. Hydraulisch systeem drukloos schakelen, zie hoofdstuk Hydraulisch systeem drukloos maken (drukontlasting).

      10. Elektrische en hydraulische aansluitingen van het vuilreservoir loskoppelen.


        1. Voorste steun
        2. Veiligheidshendel met borgklem
        3. Remmen
      11. Omschakelklep op aanbouwframe, kantelbaar zetten. Zie hoofdstuk Omschakeling vuilreservoir / aanbouwframe.

      12. Aanbouwframe met vuilreservoir optillen.

      13. Voorste steunen helemaal inschuiven en borgen. Druk hiervoor de veiligheidshendel naar beneden en schuif de steunen tot de aanslag in. Zet vervolgens de veiligheidshendel vast met de borgklem.

      14. Aanbouwframe neerlaten.

      15. Remmen aan de rollen van de voorste steunen bedienen.

      16. Instructie

        Het vuilreservoir staat nu vrij op de steunen.

      17. Met het voertuig voorzichtig onder het vuilreservoir uit rijden.

      Veegsysteem

      Veegsysteem demonteren

      Voor het demonteren/monteren van het veegsysteem is een wisselwagen nodig.

      Instructie

      Optioneel toebehoren, bestel-nr. 2.852-065.0.

      1. Voertuig op vlakke, vaste ondergrond zetten en tegen wegrollen beveiligen.

      2. Zijbezems optillen en beide zijbezems naar buiten bewegen.


        1. Hendelstand veegsysteem ontgrendeld
        2. Hendelstand veegsysteem vergrendeld
        3. Voertuigfront

        1. Stang

        2. Vergrendelingshendel

      3. Veegsysteem ontgrendelen, hiervoor stang inbrengen en vergrendelingshendel omhoog trekken.

        De hiervoor benodigde stang klemt in een houder tussen passagiers- en bestuurdersstoel.


      4. Wisselwagen met hefwagen in het midden tot aan de aanslag inrijden.

        Het laatste stuk (centreerbewerking) met vaart inrijden.

      5. Instructie

        Beschadigingsgevaar! Op leidingen en slangen letten.

      6. Hefwagen optillen tot de wisselwagen tegen het veegsysteem aanligt.


        1. Zijbezemarm
        2. Aanslag
      7. Beide zijbezemarmen inschuiven.

      8. Zijbezemarmen op correcte plaatsing controleren.


      9. Hydraulisch systeem drukloos maken. Zie hoofdstuk Hydraulisch systeem drukloos maken (drukontlasting).

      10. Contact op stand 1 in de werkmodus (motor niet starten) zetten.

        Bezems gaan naar beneden en het hydraulische systeem wordt drukloos.

      11. Alle aansluitingen en verbindingen loskoppelen.

      12. Zuigslang tussen vuilreservoir en zuigmond verwijderen.

      13. Waterslang (dik) loskoppelen.

      14. Veegsysteem met hefwagen uitschuiven.


        1. Opbergbox
        2. Leidingen en slangen
      15. Leidingen en slangen in de opbergboxen plaatsen.

      16. Veegsysteem op een beveiligde plaats parkeren.

      17. Hefwagen uitschuiven.

      Veegsysteem monteren


        1. Signaalstekker voor herkenning aanbouwapparaat
        2. Aansluiting voor linker zijbezem (hydraulisch systeem en water)
        3. Vergrendeling veegsysteem
        4. Aansluiting voor rechter zijbezem (hydraulisch systeem en water)
      1. Voertuig op vlakke, vaste ondergrond zetten en tegen wegrollen beveiligen.

      2. Veegsysteem in omgekeerde volgorde aan het voertuig monteren.

      3. Veegsysteem vergrendelen (hendelstand onderaan).

      4. Vergrendeling controleren, zie hoofdstuk Vergrendeling aanbouwenheden controleren/instellen.

      5. Hydraulisch systeem drukloos maken. Zie hoofdstuk Hydraulisch systeem drukloos maken (drukontlasting).

      6. Hydraulische slangen met de koppelingen verbinden.

      Frontkrachttiller (optie)

      Met de frontkrachttiller kunnen verschillende aanbouwapparaten met 3-puntsopname worden gemonteerd.

      Voor het monteren/demonteren van de frontkrachttiller is een wisselwagen nodig.

      Instructie

      Optioneel toebehoren, bestel-nr. 2.852-067.0

      Frontkrachttiler monteren

      1. Voertuig op vlakke, vaste ondergrond zetten en tegen wegrollen beveiligen.


        1. Vergrendelingshendel
        2. Opnameframe voertuig
        3. Opname frontkrachttiller
      2. Vergrendelingshendel naar boven zetten.

      3. Frontkrachttiller met de hefwagen in het midden voor het voertuig positioneren.


      4. Frontkrachttiller in het opnameframe van het voertuig tot aan de aanslag inbrengen.


        1. Vergrendelingshendel
      5. Vergrendelingshendel naar onderen zetten.

      6. Vergrendeling controleren, zie hoofdstuk Vergrendeling aanbouwenheden controleren/instellen.

      7. Hefwagen neerlaten en uitschuiven.


      8. Hydraulisch systeem drukloos maken. Zie hoofdstuk Hydraulisch systeem drukloos maken (drukontlasting).

      9. Hydraulische slangen met de koppelingen verbinden.

      Frontkrachttiler demonteren

      1. De frontkrachttiller omhoogbrengen.


        1. Opname wisselwagen
        2. Frame frontkrachttiller
      2. Wisselwagen met hefwagen onder frontkrachttiller rijden.

        1. Hefwagen omhoogbrengen.

        2. Zorg dat het frame van de frontkrachttiller stevig vastzit in de opnamepunten van het wisselframe.

      3. Voorste hydraulisch systeem drukloos maken (drukontlasting).

      4. Hydraulische slangen loskoppelen.

        1. De hydraulische slangen met kabelbinders aan de frontkrachttiller bevestigen.

      5. De vergrendeling aan beide zijden van het voertuig openen, zie het hoofdstuk “Vergrendeling openen/sluiten”.

      6. Frontkrachttiller met behulp van de hefwagen uit het opnameframe van het voertuig schuiven.

      7. Frontkrachttiller op een beveiligde plaats parkeren.

      Aanbouwset 2-bezem-veegsysteem (getrokken)

      Veegsysteem monteren

      De pallet die op het veegsysteem werd geleverd dient gelijktijdig als montagehulp voor de montage/demontage.


        1. Pallet
        2. Veegsysteem met 2 bezems
        3. Zuigmond gemonteerd
        4. Vergrendelingshendel in stand boven (open)
        5. Opname aan het voertuig
      1. Hefwagen onder de pallet met het gepositioneerde veegsysteem rijden.

      2. Vergrendelingshendel omhoog trekken.

      3. Veegsysteem in de opname van het voertuig schuiven en tot circa 10 cm voor het voertuig positioneren.

      4. Hydraulische slangen erop steken, kleuren in acht nemen.

        Bezetting, zie in een volgend hoofdstuk

      5. Waterslangen erop steken.

      6. Apparaatherkenningsstekker op het voertuig aansluiten.

      7. Veegsysteem helemaal in de voertuigopname aanbrengen.

      8. Veegsysteem vergrendelen; hiervoor de vergrendelingshendel omlaag drukken (gebogen stang gebruiken).

      9. Bij de eerste aanbouw of bij het wisselen naar een ander voertuig moet de vergrendeling met de stelmoeren correct worden ingesteld. Bij correcte instelling moet de vergrendeling bij het omlaag drukken over een voelbaar punt vergrendelen.

      10. Zijbezem monteren.

      Apparaataanzicht veegsysteem met 2 bezems


        1. Veegsysteem met 2 bezems
        2. Vergrendelingshendel
        3. Stekker apparaatherkenning
        4. Hydraulische aansluiting en wateraansluiting
        5. Zijbezem
      1. De bediening van het 2-bezem-veegsysteem wordt in een later hoofdstuk beschreven.

      Hydraulische slangen op het voertuig aansluiten


        1. PTO borstels
        2. Zuigmond / veegbezem zwenken
        3. Veegbezem optillen / neerlaten
        4. PTO borstels
        5. Wateraansluiting rechts
        6. Wateraansluiting links
      1. Hydraulische slangen overeenkomstig de kleurmarkering erop steken.

      2. Waterslangen links en rechts erop steken.

      Bediening

      Indeling zuigveegmachine met 2-bezem-veegsysteem (getrokken)

      Instructie

      De indicaties in de schakelaars branden als ze zijn ingeschakeld.


      1. Joystick links
        1. Joystick naar voren: Bezemarmen samen neerlaten en zijbezem inschakelen

        2. Joystick naar achteren: Bezemarmen samen optillen en zijbezem uitschakelen

        3. Joystick naar links/rechts: Bezemarmen samen zwenken

      2. Joystick rechtsKnop heeft geen functie
      3. Zuigmond optillen/neerlaten
      4. Hydraulisch systeem aan/uit
      5. Knop heeft geen functie
      6. Knop heeft geen functie
      7. Watercirculatiefunctie aan/uit (recyclingwater)
      8. Zuigventilator aan/uit
      9. Functie ECOSchakelt het volledige werkprogramma in.PTO (zijbezem, zuigventilator), vers water, watercirculatie (recyclingwater)
      10. Waterpomp aan/uit
      (A)
      Selectie toerental veegbezem, links en rechts gecombineerd
      (B)
      Knop heeft geen functie
      (C)
      Motortoerental
      voor het instellen van de waarden indrukken

      Instructie

      Van het ingestelde motortoerental is de zuigcapaciteit afhankelijk.

      • 1600 1/min licht veeggoed

      • 2200 1/min normale verontreiniging

      • 2500 1/min sterke, zware verontreiniging

      (D)
      Geen functie
      (E)
      Knop, aanpersdruk linker en rechter zijbezem
      (F)
      Geheugenknop
      indrukken om de ingestelde waarden of programma's op te slaan
      (G)
      Draaiknop
      indrukken om de ingestelde waarden te wijzigen

      Omschakelen naar 2-bezem-veegsysteem (getrokken):

      1. Contact inschakelen.

      2. Op het display van het voertuig F10 indrukken.

      3. Met F5 veegsysteem getrokken selecteren.

      Bezem-aanpersdruk

      Op het display toont een gele balk een ontlasting van de bezemaanpersdruk.

      Een rode balk toont een verhoging van de bezemaanpersdruk.

      Onderhoud

      1. De beschikbare smeerpunten (smeernippels) zijn gekenmerkt.

        Dagelijks met gebruikelijk, universeel vet smeren.

      2. Veegbezem op in elkaar gedraaide snoeren en banden controleren, indien nodig verwijderen.

      3. Hydraulische aansluitingen schoon houden en wekelijks op lekkage controleren.

      4. Veegbezem op slijtage en beschadiging controleren, indien nodig vernieuwen.

      Veegspoor instellen


      1. Het veegspoor zoals op de afbeelding weergegeven instellen.

        Links: 09.00 uur - 14.00 uur

        Rechts: 10:00 - 15:00

      2. Zijdelingse helling instellen


        1. Schroef 1
        2. Schroef 2
      3. Schroeven losdraaien.

      4. Zijdelingse helling via het draaipunt van schroef 1 instellen.

      5. Schroeven aandraaien.

      6. Kophelling naar voren instellen


        1. Contramoer
        2. Zeskant
      7. Contramoer losdraaien.

      8. Kophelling via de zeskant instellen.

      9. Contramoer aantrekken.

      10. Bezemaanpersdruk instellen

      11. Het bezemsysteem heeft een hydraulische bezemontlasting.

      Opslag

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Neem het gewicht van het apparaat in acht.

      LET OP

      Beschadigingsgevaar

      Bewaar de aanbouwset op een beschermde, effen en droge plaats. De veegbezems moeten onbelast zijn.

      1. Bewaar het veegsysteem dat van het voertuig is gedemonteerd op de wisselwagen.

      2. Bij montage aan het voertuig moeten de veegbezemes onbelast zijn.

      Technische gegevens

      Afmetingen en gewichten
      Veegsysteem met 2 bezems
      (getrokken)
      Lengte
      950 mm
      Breedte
      1250 mm
      Hoogte
      750 mm
      Gewicht (transportgewicht)
      115 kg

      Veegsysteem demonteren

      De demontage van het veegsysteem in omgekeerde volgorde van de montage uitvoeren. Veegsysteem op de pallet plaatsen. Eerst de bezem verwijderen.

      Voor het lostrekken van de hydraulische slangen moet het systeem eerst drukloos worden gemaakt; zie hiervoor de gebruiksaanwijzing van het voertuig.

      Aanbouwset 3-bezem-veegsysteem (frontbezem)

      Veegsysteem monteren

      De pallet die op het veegsysteem werd geleverd dient gelijktijdig als montagehulp voor de montage/demontage.


        1. Pallet
        2. Veegsysteem
      1. Hefwagen onder de pallet met het gepositioneerde veegsysteem rijden.


        1. Opname aan het voertuig
        2. Zuigmond gemonteerd
        3. Veegsysteem
        4. Pallet
      2. Vergrendelingshendel omhoog trekken.

      3. Bezemsysteem circa 10 cm voor het voertuig positioneren.

      4. Hydraulische slangen aansluiten, kleuren in acht nemen.

        Bezetting, zie in een volgend hoofdstuk

      5. Waterslangen erop steken.

      6. Elektrische stekkerverbinding op het voertuig aansluiten.

      7. Veegsysteem helemaal in de voertuigopname aanbrengen.

      8. Veegsysteem vergrendelen; hiervoor de vergrendelingshendel omlaag drukken (gebogen stang gebruiken).

      9. Bij de eerste aanbouw of bij het wisselen naar een ander voertuig moet de vergrendeling met de stelmoeren correct worden ingesteld. Bij correcte instelling moet de vergrendeling bij het omlaag drukken over een voelbaar punt vergrendelen.

      10. Zijbezem en frontbezem monteren.

      Apparaataanzicht veegsysteem met 3 bezems


        1. Frontbezem
        2. Frontbezemarm
        3. Veegsysteem met 2 bezems
        4. Slede
        5. Stekker apparaatherkenning
      1. De bediening van het bezemsysteem wordt in een later hoofdstuk beschreven.

      Hydraulische slangen op het voertuig aansluiten


        1. PTO borstels
        2. Frontbezem hellen / rollen
        3. Frontbezem optillen / neerlaten
        4. Lekolie
        5. Zuigmond / veegbezem zwenken
        6. Veegbezem optillen / neerlaten
        7. Frontbezem zwenken
        8. PTO 80 l/min
        9. PTO borstels
        10. Wateraansluiting rechts
        11. Wateraansluiting links
      1. Hydraulische slangen overeenkomstig de kleurmarkering aansluiten.

      2. Waterslangen links en rechts erop steken.

      Bediening

      Indeling zuigveegmachine met veegsysteem frontbezem

      Instructie

      De indicaties in de schakelaars branden als ze zijn ingeschakeld.


      1. Joystick links, voor het bedienen van de frontbezem
        1. Joystick naar voren: Frontbezem beweegt omlaag en wordt ingeschakeld

          Instructie

          Bij sterke vervuiling de aanpersdruk verhogen

        2. Joystick naar achteren: Frontbezem beweegt omhoog en wordt uitgeschakeld

        3. Joystick naar links/rechts: Frontbezem beweegt naar links/rechts

      2. Joystick rechts, voor het bedienen van de frontbezem
        1. Joystick naar voren: Bezemarmen samen neerlaten en zijbezem inschakelen

        2. Joystick naar achteren: Bezemarmen samen optillen en zijbezem uitschakelen

        3. Joystick naar links/rechts: Bezemarmen samen zwenken

      3. Zuigmond optillen/neerlaten
      4. Hydraulisch systeem aan/uit
      5. Draairichting-omkering frontbezem
      6. Indien geactiveerd: Frontbezem knikken/rollen met rechter joystick
      7. Watercirculatiefunctie aan/uit (recyclingwater)
      8. Zuigventilator aan/uit
      9. Functie ECO
      10. Waterpomp aan/uit
      (A)
      Selectie toerental frontbezem
      (B)
      Selectie toerental veegbezem
      (C)
      Motortoerental
      voor het instellen van de waarden indrukken

      Instructie

      Van het ingestelde motortoerental is de zuigcapaciteit afhankelijk.

      • 1600 1/min licht veeggoed

      • 2200 1/min normale verontreiniging

      • 2500 1/min sterke, zware verontreiniging

      (D)
      Veegbezemontlasting
      (E)
      Frontbezemontlasting / -druk
      (F)
      Geheugenknop
      indrukken om de ingestelde waarden of programma's op te slaan
      (G)
      Draaiknop
      indrukken om de ingestelde waarden te wijzigen

      Bezem-aanpersdruk

      Op het display toont een gele balk een ontlasting van de bezemaanpersdruk.

      Een rode balk toont een verhoging van de bezemaanpersdruk.

      Gebruik als onkruidbezem

      Bij gebruik als onkruidbezem moet de positie van de frontbezem in de gewenste stand worden beveiligd.

      Drie posities zijn mogelijk.


        1. Rijrichting
        2. Positie rechts
        3. Positie voor
        4. Positie links
      1. Gewenste werkpositie met bout en veerstekker beveiligen. Zie hoofdstuk Transportbeveiliging.

      2. Bij het werken in positie links de knop voor het omkeren van de draairichting indrukken.

      Transportbeveiliging

      Bij het rijden op de openbare weg (transportritten) moet de frontbezem worden beveiligd.


        1. Bout
        2. Veerstekker
      1. Slede van de frontbezem helemaal naar links verplaatsen.

      2. Frontbezem in deze stand met een bout en veerstekker beveiligen.

      Onderhoud

      Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het voertuig voor meer informatie.

      Onderhoud en verzorging van de veegeenheid

      1. Frontbezem en veegbezem op ingewikkelde snoeren en banden controleren, indien nodig verwijderen.

      2. Hydraulische aansluitingen schoon houden en wekelijks op lekkage controleren.

      3. Frontbezem en veegbezem op slijtage en beschadiging controleren, indien nodig vervangen.

      Onderhoud en verzorging van de lagers/lineaire eenheid

      VOORZICHTIG

      Functiestoring of beschadigingsgevaar

      De lagereenheden zijn zelfsmerende droge lagers en mogen nooit met smeermiddel worden gesmeerd.

      Remreinigers, smeermiddelen of andere reinigingsmiddelen kunnen de lagerfolie aantasten en vernielen. Lagerfolie op slijtage en beschadiging controleren, indien nodig vernieuwen.

      1. De beschikbare smeerpunten (smeernippels) zijn gekenmerkt.

        Dagelijks met gebruikelijk, universeel vet smeren.

      2. Reinig de hele lineaire eenheid alleen met water of loog. Reinigen met een hogedrukreiniger is geen probleem.

      Onderhoud en verzorging van de ketting

      LET OP

      Instructies voor het smeren van de ketting

      Let er bij het smeren van de ketting op dat er geen smeermiddel op de rails van de lineaire eenheid terechtkomt. Als dit door onzorgvuldigheid toch gebeurt, dan moeten de rails vóór inbedrijfstelling vetvrij gemaakt worden door deze te reinigen.

      Gebruik nooit bijtende stoffen of zuren om de ketting te reinigen.

      1. Inspecteer de ketting minstens één keer per maand. De inspectie omvat reinigen, spannen van de kettingaandrijving en smeren.

      2. De kettingen kunnen worden schoongemaakt met doeken of borstels. Hardnekkig vuil kan worden losgemaakt met petroleum of wasbenzine. Breng onmiddellijk na het gebruik van vetoplosmiddelen een nieuwe, geschikte corrosiebescherming aan.

      3. De kettingaandrijving mag alleen door Kärcher Service worden gespannen.

      4. Regelmatig smeren verlengt de levensduur. Smeer de ketting met nasmeermiddel VP8 FoodPlus Spray van IWIS.

        Zorg dat het smeermiddel in de kettingscharnier komt. Dit betekent dat het tussen de schijf en de bus enerzijds en tussen de binnenste en buitenste platen anderzijds moet kunnen komen om de bouten en de bus te bereiken.

      5. Als u een gebrek aan smering vaststelt, wat blijkt uit meer lawaai, stroeve scharnieren of passingroest in de scharnieren, dan raden wij u de volgende procedure aan.

        Reinig de ketting met een olie met een zeer lage viscositeit. Hierdoor worden passingroest, oud smeermiddel en ander vuil uit het scharnier gespoeld. Wanneer de ketting is gereinigd, smeert u deze in met een geschikt smeermiddel zoals hierboven beschreven.

      Veegspoor instellen


      1. Het veegspoor zoals op de afbeelding weergegeven instellen.

        Links: 9:00 - 14:00

        Rechts: 10:00 - 15:00

      2. Zijdelingse helling instellen


        1. Schroef 1
        2. Schroef 2
      3. Schroeven losdraaien.

      4. Zijdelingse helling via het draaipunt van schroef 1 instellen.

      5. Schroeven aandraaien.

      6. Kophelling naar voren instellen


        1. Contramoer
        2. Zeskant
      7. Contramoer losdraaien.

      8. Kophelling via de zeskant instellen.

      9. Contramoer aantrekken.

      10. Bezemaanpersdruk instellen

      11. Het bezemsysteem heeft een hydraulische bezem-aanpersdrukverstelling.

      Opslag

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Neem het gewicht van het apparaat in acht.

      LET OP

      Beschadigingsgevaar

      Bewaar de aanbouwset op een beschermde, effen en droge plaats. De veegbezems moeten onbelast zijn.

      1. Bewaar het veegsysteem dat van het voertuig is gedemonteerd op de wisselwagen.

      2. Bij montage aan het voertuig moeten de veegbezemes onbelast zijn.

      Technische gegevens

      Afmetingen en gewichten
      Veegsysteem met 3 bezems
      Lengte
      1800 mm
      Breedte
      1250 mm
      Hoogte
      850 mm
      Gewicht (transportgewicht)
      285 kg

      Veegsysteem demonteren

      De demontage van het veegsysteem in omgekeerde volgorde van de montage uitvoeren. Veegsysteem op de pallet plaatsen. Eerst de bezem verwijderen.

      Voor het lostrekken van de hydraulische slangen moet het systeem eerst drukloos worden gemaakt; zie hiervoor de gebruiksaanwijzing van het voertuig.

      Transport

      Voertuig verladen

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel door verkeerd transport

      Houd rekening met het gewicht van het voertuig.

      Rijd het voertuig langzaam en voorzichtig op het transportvoertuig.

      LET OP

      Beschadiging van het voertuig

      Verlaad het voertuig niet met een kraan.

      Gebruik geen vorkheftruck.

      1. Voertuig met lage snelheid op het transportvoertuig rijden.

      Instructie

      Als het voertuig niet kan rijden, zie hoofdstuk Voertuig wegslepen.

      Transportbeveiliging op het knikscharnier aanbrengen


        1. Pen met borgsplitpen
        2. Transportbeveiliging
        3. Opbergen transportbeveiliging
      1. Borgsplitpennen eruit trekken.

      2. Beide pennen eruit trekken.

      3. Transportbeveiliging uit de opbergplaats trekken.

      4. Transportbeveiliging aanbrengen.

      5. Pennen erin steken.

      6. Pennen met borgsplitpen borgen.

      Voertuig borgen

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor ongevallen

      Beveilig het voertuig voor het transport tegen verschuiven.


      1. Voertuig parkeren.

      2. Voertuig met spanbanden aan de weergegeven sjorpunten aan beide zijden borgen.

      Instructie

      Als het voertuig inclusief vuilreservoir voor het transport achteruit wordt geladen, moet het deksel van het vuilreservoir aanvullend met een spanriem tegen het openen worden beveiligd.

      Voertuig wegslepen

      Sleepoog aanbrengen

        Instructie

        Het sleepoog met borgbout en splitpen bevindt zich onder de bijrijdersstoel in een opbergvak.


        1. Sleepoog
        2. Borgbout
        3. Splitpen
        4. Splitpen voor bout
        5. Bout
      1. Opbergvak onder de bijrijdersstoel openen en sleepoog verwijderen.


        1. Borgbout met splitpen
        2. Sleepoog
        3. Voertuigframe
        4. Bout
        5. Borgclip
      2. Sleepoog aan het rechter voertuigframe vooraan aanbrengen.

      3. Borgbout in het sleepoog steken en met splitpen borgen.

      Sleepoog aanbrengen

        Instructie

        De sleephaak voor MC 130 advanced wordt met een borgbout en borgklem achter de passagiersstoel op een extra houder bewaard.


        1. Sleepoog
        2. Borgbout met borgklem
        3. Borgketting met borgklem
        4. Sleepbout
        5. Houder voor sleepoogAchter de bijrijdersstoel aangebracht
      1. Sleepoog met borgbout en borgklem van de houder verwijderen.


        1. Borgbout met borgklem
        2. Sleepoog
        3. Borgbout met borgclip
      2. Sleepoog aan het voertuigframe vooraan aanbrengen.

      3. Borgbout in het sleepoog steken en met borgclip borgen.

      Voertuig wegslepen

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor beschadiging door onvakkundig wegslepen

      Sleep het voertuig alleen in het tempo stapvoets.

      Trek langzaam en niet met een schok op.

      Bevestig de sleepkabel of sleepstang alleen aan de vangmuil.

      Stel zeker dat de besturing functioneert.

      1. Veeraccumulator van de parkeerrem lossen.


        1. Bypassventielen
      2. Bypassventielen 3 omwentelingen uitdraaien (SW 24 mm).

      3. Sleepstang of sleepkabel aan het sleepoog bevestigen.

      4. Voertuig langzaam op het transportvoertuig trekken.

      5. Veeraccumulator van de parkeerrem en bypassventielen sluiten.

      Onderhoud

      Algemene instructies

      GEVAAR

      Gevaar voor beknelling

      Wanneer u onder geheven aanbouwapparatuur werkt, beveiligt u de aanbouwapparatuur altijd mechanisch (onderbouwen).

      1. Vooraleer u het voertuig reinigt en onderhoudt, onderdelen vervangt of op een andere functie omstelt, schakelt u de motor uit en trekt u de contactsleutel eruit.

      2. Controleer voor loskoppelen van de accu of uw radio met een radiocode is beveiligd.

      3. Klem vóór werkzaamheden aan de elektrische installatie de accu af.

      4. Reparaties mogen alleen door erkende klantenservices of door experts op dit gebied worden uitgevoerd en die met alle relevante veiligheidsvoorschriften vertrouwd zijn.

      5. Alle laswerkzaamheden aan het voertuig of aan de aanbouwapparaten zijn alleen toegestaan door geautoriseerde Kärcher-klantenservice.

      Servicelampje

      Het servicelampje brandt wanneer het betreffende onderhoud moet worden uitgevoerd.

      Het servicelampje knippert op het display:

      • Voor de eerste keer na 50 draaiuren wanneer de eerste inspectie moet worden uitgevoerd.

      • De volgende service na 250 draaiuren.

      • Daarna om de 500 draaiuren.

      Instructie

      Het servicelampje moet door de servicedienst worden gereset.

      Onderhoudstermijnen

      Instructie

      Om tegemoet te komen aan garantie-eisen moeten tijdens de garantielooptijd alle service- en onderhoudswerkzaamheden door de geautoriseerde Kärcher-servicedienst conform de inspectiechecklist worden uitgevoerd.

      • Dagelijks voor aanvang van het werk, zie hoofdstuk Veiligheidscontrole voor de start.

      • Na natte reiniging van het voertuig alle lagers doorsmeren.

      • Naar behoefte de veiligheidskeuring volgens de plaatselijk geldende voorschriften door de servicedienst laten uitvoeren.

      • De termijnen voor de controle- en onderhoudswerkzaamheden door de klant zijn te vinden in de onderstaande tabel.

        Verdere onderhoudswerkzaamheden moeten door de servicedienst na 250, 500 (jaarlijks), 1000, 1500 of 2000 draaiuren conform de inspectiechecklijst worden uitgevoerd. U gelieve op tijd contact op te nemen met de servicedienst.

      Onderhoudsschema voertuig

      Dagelijks
      Wekelijks
      Alle lagers smeren die in het smeerschema zijn opgenomen.
      (8h)
      Bowdenkabels en bewegende delen op lichtlopendheid controleren.
      X
      Zijbezems en zuigmond op slijtage en ingewikkelde banden controleren (bij veegmachine).
      X
      Werd het apparaat met uitgeschakeld watercirculatiesysteem (optie) gebruikt, dan filter en ventiel van het watercirculatiesysteem reinigen om de goede werking van het watercirculatiesysteem te garanderen en schade uit te sluiten.
      X
      Looprollen en zuigmond op lichtlopendheid controleren (bij veegmachine).
      X
      Straalbeeld van de sproeiers voor de bewatering van de borstels en in de zuigmond controleren. Indien nodig sproeiers reinigen of vervangen (bij veegmachine).
      X
      Slangen en slangklemmen controleren.
      X
      Koelvloeistofslangen controleren.
      X
      Koelerlamellen van waterkoeler, oliekoeler en airconditioning reinigen.
      X
      V-snaar en V-snaarspanning controleren.
      X
      Parkeerrem op werking en instelling controleren.
      X
      Pedalen op werking controleren
      X
      Motorluchtfilter controleren.
      X
      Radiateurrooster reinigen.
      X
      Airconditioning controleren.
      X
      Uitlaatsysteem controleren.
      X
      Ventilatorruimte reinigen.
      X*
      Vuilreservoir en deksel reinigen.
      X*
      * bij sterke verontreiniging meerdere keren per dag

      Smeerschema voertuig



      Smeerpunt
      Aantal smeerpunten
      Smeerinterval
      1
      Draailager en hefcilinder van de fronfkrachttiller
      telkens 1
      • Om de 8 h

      2
      Knikbesturing in midden voertuig
      2
      • Om de 8 h

      • onderhoudsvrij (optioneel)

      3
      Stuurcilinder
      2
      • Om de 8 h

      • onderhoudsvrij (optioneel)

      4
      Onderste lager knikgewricht
      1
      • Om de 8 h

      • onderhoudsvrij (optioneel)

      5
      Hefcilinder
      4
      • Om de 25 h

      6
      Hefplatform
      2
      • Om de 8 h

      7
      Rijpedaal
      1
      • Om de 100 h

      8
      Omkeerhendel rempedaal
      1
      • Om de 100 h

      LET OP

      Functiestoringen

      V-snaar schoon en vetvrij houden.

      1. Hoogwaardige universeel vet gebruiken.

      2. Smeernippel volgens de smeerintervallen (tabel) met de vetspuit smeren.

      Smeerschema veegwerk


      Smeerpunt
      Aantal smeerpunten
      Smeerinterval
      1
      As hefarm bezemkop
      telkens 1
      Om de 8 h
      2
      As hefarm cilinder
      telkens 1
      Om de 8 h
      3
      As hefarm scharnierlager
      telkens 1
      Om de 8 h
      4
      As cilinder scharnierlager
      telkens 1
      Om de 8 h

      LET OP

      Functiestoringen

      V-snaar schoon en vetvrij houden.

      1. Hoogwaardige universeel vet gebruiken.

      2. Smeernippel volgens de smeerintervallen (tabel) met de vetspuit smeren.


      Smeerpunt
      Aantal smeerpunten
      Smeerinterval
      1
      As hijsarm zwenkcilinder
      telkens 1
      Om de 8 h
      2
      As basishouder scharnierlager
      telkens 1
      Om de 8 h
      3
      Cilinder zuigmond houder
      1
      Om de 8 h
      4
      Cilinder zuigmond basislichaam
      1
      Om de 8 h
      5
      As basishouder zwenkcilinder
      1
      Om de 8 h
      6
      As basishouder zwenkcilinder
      1
      Om de 8 h

      Onderhoudswerkzaamheden voorbereiden

      1. Voertuig op een vlakke ondergrond neerzetten.

      2. Zuigventilator uitschakelen.

      3. Zijbezems neerlaten.

      4. Parkeerrem bedienen.

      5. Voertuig tegen wegrollen beveiligen.

      6. Contact uitschakelen en contactsleutel uit het slot trekken.

      Onderhoudswerkzaamheden

      Algemene veiligheidsinstructies

      GEVAAR

      Levensgevaar door verkeersstroom

      Breng voor reparatiewerkzaamheden het voertuig uit de gevarenzone van het doorgaande verkeer.

      Schakel het alarmlicht in.

      Zet een waarschuwingsdriehoek neer.

      Draag waarschuwingskleding.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Motor loopt na.

      Wacht na het afzetten van de motor 5 seconden.

      Blijf in deze tijd absoluut uit het werkbereik.

      VOORZICHTIG

      Beschadigingsgevaar door verkeerde reiniging

      Reinig knikscharnier, banden, koelribben, hydrauliekslangen en -ventielen, afdichtingen en elektrische en elektronische componenten niet met een hogedrukreiniger.

      Neem de betreffende veiligheidsvoorschriften bij het reinigen van het voertuig met een hogedrukreiniger in acht.

      Gebruik geen agressieve reinigingsmiddelen.

      Ter bescherming van het luchtfilter het voertuig alleen met uitgeschakelde motor nat reinigen.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Voertuig kan per ongeluk opstarten.

      Trek vóór onderhouds- en reinigingswerkzaamheden aan het voertuig altijd de contactsleutel eruit en klem de batterij af.

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Instandhoudingswerkzaamheden aan het hydraulische systeem mogen alleen door speciaal geschoold personeel worden uitgevoerd.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Altijd de geheven kiepinrichting borgen.

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel

      Bij alle onderhoudswerkzaamheden het vuilreservoir helemaal omhoog kantelen en bezemsysteem/aanbouwapparaat laten zakken om het hydraulische systeem drukloos te maken.

      Vuilreservoir kan omlaag zwenken. Laat het vuilreservoir altijd volledig in de eindstand neer vooraleer u eronder gaat werken.

      Het vuilreservoir kan per ongeluk naar beneden komen. Voer werkzaamheden aan de turbine alleen bij volledig opgetild vuilreservoir uit.

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor verbranding

      Laat het voertuig voldoende afkoelen.

      Raak geen hete delen van het hydraulische systeem, de hydrostatische aandrijfmotor, de verbrandingsmotor en het uitlaatsysteem aan.

      LET OP

      Milieuverontreiniging

      Laat vloeistoffen zoals motorolie, hydraulische olie, remvloeistof, diesel of koelvloeistof niet in de bodem terechtkomen. Bescherm het milieu en voer de vloeistoffen op een milieuvriendelijke manier af.

      Opgetild vuilreservoir borgen

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Beveilig de vuilcontainer altijd bij werkzaamheden met geheven vuilcontainer.


        1. Borgbout
        2. Borgclip
        3. Opbergvak voor borgbout met borgklem (2x)
        4. Borgpositie (1x rechts, 1x links)
      1. Bij opgetild vuilreservoir de borgbout plaatsen en met borgklep beveiligen (2x).

      Kantelinrichting borgen


        1. Zuigerstang
        2. Borgclip
        3. Borgsteun
        4. Opname voor borgsteun
      1. Kantelinrichting helemaal omhoog brengen.

      2. Splitpen openen.

      3. Borgsteun uit de opname nemen.

      4. Borgsteun aanbrengen.

      5. Splitpen aanbrengen.

      Instructie

      Beveiliging kan aan de linker en rechter zuigerstang worden aangebracht.

      Kantelinrichting neerlaten

        LET OP

        Beschadiging van de zuigslang

        Let er bij het neerlaten van het kantelframe op dat de zuigslang juist in de geleiding ligt.


        1. Zuigslang
      1. Kantelinrichting neerlaten nadat de borgsteun is verwijderd.

      2. Indien nodig de zuigslang met de hand in de geleiding drukken.

      Zijbekleding afnemen

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor verbranding!

      Vóór het afnemen van de bekledingen, voertuig voldoende laten afkoelen.


        1. Sluitingen zijbekleding
        2. Zijbekleding
        3. Afdekking omschakelventiel
      1. Afdekking omschakelventiel afnemen.

      2. Omschakelhendel op stand "hefplatform" zetten, zie hoofdstuk Omschakeling vuilreservoir / aanbouwframe.

      3. Hefplatform ca. 15 cm optillen.

      4. Beide sluitingen van de zijbekleding openen.

      5. Zijbekleding naar boven toe optillen en naar opzij uitnemen.

      Instructie

      De inbouw gebeurt in de omgekeerde volgorde.

      Radiateurbeschermrooster verwijderen/aanbrengen


      1. Radiateurbeschermrooster naar boven toe optillen.

      2. Onderste deel uittrekken.

      3. Radiateurbeschermrooster naar onderen toe eruit nemen.

      Instructie

      Radiateurbeschermrooster onderaan vastklikken, dan bovenaan dichtklappen.

      Koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen

      VOORZICHTIG

      Verbrandingsgevaar door hete onderdelen

      Als de motor heet is de radiateur en onderdelen van het koelsysteem niet aanraken.

      LET OP

      Materiële schade door verkeerd koelmiddel

      Vul koelmiddel alleen bij koude motor bij.

      Gebruik een water-antivriesmengsel.

      Verschillende antivriessoorten niet vermengen.

      Gebruik alleen onthard water.

      Koelmiddel zie hoofdstuk Technische gegevens.


        1. Deksel
        2. Markering bovenste vulniveau
        3. Expansievat
        4. Markering onderste vulniveau
      1. Vulpeil bij een koude motor controleren.

      2. Linker zijbekleding afnemen.

      3. Vulniveau aan het expansievat controleren.

        Instructie

        Het juiste koelvloeistofpeil moet tussen de bovenste en de onderste markering liggen.

      4. Indien nodig koelvloeistof bijvullen.

      5. Bijkomend het vulpeil in de radiateur controleren, zie hoofdstuk Koelvloeistof in de radiateur bijvullen.

      6. Is het expansievat helemaal leeg, dan eerst de radiateur bijvullen.

      Peil hydraulische olie controleren en hydraulische olie bijvullen


        1. Hydraulische vloeistof
        2. Oliepeil MIN
        3. Oliepeil MAX
      1. Peil hydraulische olie controleren.

        Instructie

        Het juiste hydraulische oliepeil moet tussen de bovenste en de onderste markering liggen.

      2. Indien nodig hydraulische olie bijvullen.

        Instructie

        Ontbrekende hydraulische olie kan alleen door een speciaal toebehoren worden bijgevuld, dat aan de lekkagekoppeling van het voertuig wordt aangesloten. Indien nodig, bestel-nr. bij Kärcher aanvragen of het bijvullen door de Kärcher klantenservice laten uitvoeren.

        Soort hydraulische olie: zie hoofdstuk Technische gegevens.

      Koelvloeistof in de radiateur bijvullen

      VOORZICHTIG

      Verbrandingsgevaar door hete onderdelen

      Als de motor heet is de radiateur en onderdelen van het koelsysteem niet aanraken.

      LET OP

      Materiële schade door verkeerd koelmiddel

      Vul koelmiddel alleen bij koude motor bij.

      Gebruik een water-antivriesmengsel.

      Verschillende antivriessoorten niet vermengen.

      Gebruik alleen onthard water.

      Koelmiddel zie hoofdstuk Technische gegevens.

      1. Vuilreservoir demonteren, zie hoofdstuk Vuilreservoir demonteren


        1. Afdekking radiateurdeksel
        2. Radiateurdeksel
      2. Afdekking radiateurdeksel openklappen.

      3. Radiateurdeksel een grendelstand draaien om druk van de radiateur af te laten.

      4. Als de radiateur drukloos is, het radiateurdeksel afschroeven.

      5. Radiateur langzaam tot boven zonder bellen vullen.

      6. Radiateurdeksel vastschroeven.

      7. Koelvloeistofexpansievat bijvullen. Zie hoofdstuk Koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen.

      8. Bekleding opnieuw aanbrengen.

      Accu inbouwen / demonteren

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel

      Neem de veiligheidsvoorschriften voor de omgang met accu's in acht.


      1. Minpool
      2. Pluspool
      3. Houder
      1. Accu in de accuhouder plaatsen.

      2. Houder aan de accubodem vastschroeven.

      3. Poolklem (rode kabel) op de pluspool (+) aansluiten.

      4. Poolklem (zwarte kabel) op de minpool (-) aansluiten.

      5. Afdekkappen op poolklemmen plaatsen.

      ATTENTIE

      Bij de demontage van de accu eerst de minpool loshalen.

      Controleer of de accupolen en poolklemmen door voldoende poolvet beschermd zijn.

      Accu laden

      GEVAAR

      Gevaar voor letsel!

      Batterij alleen met een geschikt oplaadapparaat opladen.

      Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met accu's in acht nemen.

      Gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het oplaadapparaat in acht nemen.

      1. Minpool van de accu afklemmen.

      2. Oplaadapparaat op accu aansluiten.

      3. Netstekker aansluiten en oplaadapparaat inschakelen.

      4. Accu met de zo klein mogelijke laadstroom laden.

      5. Na het laden het oplaadapparaat eerst van het net en dan pas van de accu scheiden (minpool eerst).

      6. Accu weer vastklemmen.

      Luchtfilter reinigen/vervangen (MC 130 plus)


        1. Vergrendeling
        2. Luchtfilterbehuizing
        3. Vleugelschroef
      1. Zijdelingse motorbekleding rechts verwijderen.

      2. Vleugelschroef ca. 2 omwentelingen openen

      3. Complete luchtfiltereenheid tot aan de aanslag naar buiten zwenken.

      4. Vleugelschroef vastschroeven.

      5. Vergrendeling (3x) aan de luchtfilterbehuizing openen.

      6. Luchtfilterbehuizing verwijderen.


        1. Luchtfilterbehuizing
        2. Filterpatroon
        3. Veiligheidspatroon
      7. Filterpatroon en veiligheidspatroon uittrekken.

      8. Complete luchtfilterbehuizing van binnen reinigen.

      9. Filterpatroon op een hard oppervlak uitkloppen.

        Filterpatroon niet met perslucht uitblazen.

      10. Veiligheidspatroon door een nieuwe vervangen.

        Verbruikte veiligheidspatroon niet hergebruiken.

      11. Filterpatroon met afdichtingsvlak op netheid en intactheid controleren.

        Sterk verontreinigde of beschadigde filterpatroon door een nieuwe vervangen.

      12. Na de montage de luchfiltereenheid opnieuw naar binnen zwenken en met vleugelschroef vasttrekken.

      Stoffilter cabine van buiten vervangen


        1. Afdekking
        2. Stoffilter

          Instructie

          Fijnfilter filterklasse F8 (optioneel verkrijgbaar)

      1. 6 schroeven van de afdekking uitschroeven.

      2. Afdekking verwijderen.

      3. Stoffilter verwijderen.

      4. Licht verontreinigde stoffilter met perslucht (verminderde druk) uitblazen. Sterk verontreinigde stoffilter vervangen.

      5. Nieuwe of gereinigde filter plaatsen.

      Stoffilter in de cabine vervangen


        1. Bestuurdersstoel
        2. Stoffilter
        3. Bijrijdersstoel
      1. Beide stoelen naar voren schuiven.

      2. Stoffilter verwijderen.

      3. Stoffilter controleren/reinigen, indien nodig vervangen.

      Instructie

      Bij het opnieuw inbouwen op juiste inbouwpositie letten.

      Wiel verwisselen

      GEVAAR

      Levensgevaar door verkeersstroom

      Breng voor reparatiewerkzaamheden het voertuig uit de gevarenzone van het doorgaande verkeer.

      Schakel het alarmlicht in.

      Zet een waarschuwingsdriehoek neer.

      Draag waarschuwingskleding.

      Instructie

      Geschikte gewone krik gebruiken.


        1. Wielmoeren
        2. Wiel
      1. Voertuig op een effen oppervlak met stevige ondergrond plaatsen.

      2. Parkeerrem bedienen en voertuig bijkomend tegen het wegrollen beveiligen.

      3. Knikgewricht borgen.

      4. Contactsleutel uittrekken.

      5. Wielmoeren met geschikt gereedschap ca. 1 omwenteling losdraaien.

      6. Krik aan het betreffende opnamepunt van het voor- resp. achterwiel plaatsen en voertuig optillen.

      7. Voertuig met schragen bijkomend ondersteunen.

      8. Wielmoeren afschroeven.

      9. Wiel verwijderen.

      10. Nieuw wiel aanbrengen en wielmoeren tot aan de aanslag inschroeven en kruiselings aantrekken.

      11. Wielmoeren met een koppel van 180 Nm aantrekken.

      Watertank vullen.


        1. Peilmeter
        2. Vulopening
      1. Sluiting van de vulopening openen.

      2. Vulslang op de vulopening aanbrengen.

      3. Watertank vullen.

      4. Vulslang verwijderen en sluiting van de vulopening sluiten.

      Ruitensproeierreservoir vullen


        1. Ruitensproeierreservoir
        2. Deksel
        3. Niveau-indicatie hydraulische olietank

        Instructie

        Neem de gegevens van de fabrikant m.b.t. wasvloeistof en antivriesmiddel in acht.

      1. Aanbouwframe optillen.

      2. Zijbekleding ontgrendelen en verwijderen.

      3. Deksel van het ruitensproeierreservoir verwijderen.

      4. Wasvloeistof bijvullen.

        1. Bij vorstgevaar bijkomend antivriesmiddel toevoegen.

      5. Deksel van het ruitensproeierreservoir sluiten.

      6. Zijbekleding opnieuw monteren.

      Motoroliepeil controleren

        VOORZICHTIG

        Gevaar voor verbranding

        Raak geen hete oppervlakken, zoals motor- of drijfwerkdelen aan.


        1. Schroeven
        2. Afdekking
        3. Oliepeilstok
      1. Voertuig op een effen ondergrond plaatsen.

      2. Schroeven losdraaien.

      3. Afdekking verwijderen.

      4. Oliepeilstok uittrekken.

      5. Oliepeilstok afvegen en erin steken.

      6. Oliepeilstok uittrekken.

      7. Oliepeil met de oliepeilstok aflezen.

        Het oliepeil moet tussen de "MIN"- en MAX"-markering liggen.

        Ligt het oliepeil onder de "MIN"-markering, dan motorolie bijvullen.

      Motorolie bijvullen

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor verbranding

      Raak geen hete oppervlakken, zoals motor- of drijfwerkdelen aan.

      VOORZICHTIG

      Beschadigingsgevaar

      Een te hoog oliepeil leidt tot beschadiging van de motor.

      Laat olie af als het oliepeil de bovenste markering van de oliepeilstok overschrijdt tot het correcte oliepeil is bereikt.


        1. Bevestiging brandstoftank

        2. Brandstoftank

      1. Zijdelingse motorbekleding links verwijderen.

      2. Schroef van de bevestiging van de brandstoftank openen en brandstoftank naar buiten zwenken.


        1. Vuldop

        2. Vuldop MC 130 advanced plus

      3. Motoroliepeil controleren, zie hoofdstuk Motoroliepeil controleren.

      4. Vuldop openen.

      5. Motorolie bijvullen.

        Specificaties m.b.t. de motorolie zie hoofdstuk Technische gegevens.

      6. Motor niet boven "MAX"-markering vullen.

      7. Vuldop sluiten.

      8. Motoroliepeil na 5 minuten opnieuw controleren.

        Indien nodig motorolie bijvullen.

      Motoroliefilter vervangen

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor verbranding

      Laat voor het vervangen van motorolie en motoroliefilter het voertuig voldoende afkoelen.

      Instructie

      Een warme motor vergemakkelijkt het aflaten van de motorolie.

      1. Motor afzetten.

      2. Opvangbak (minstens 10 liter) eronder zetten.

      3. Olieaftapplug uitdraaien.

      4. Vuldop afschroeven.

      5. Olie aftappen.

      6. Oliefilter afschroeven.

      7. Opname en afdichtvlakken reinigen.

      8. Afdichting van de nieuwe oliefilter met olie insmeren.

      9. Oliefilter inschroeven en handvast aantrekken.

      10. Olieaftapplug inschroeven (koppeling 60 Nm).

      11. Motorolie vullen.

      12. Vuldop sluiten.

      13. Motor 30 seconden laten draaien.

      14. 5 minuten wachten.

      15. Oliepeil controleren.

      Instructie

      Afdichtingen vervangen.

      Op dichtheid controleren.

      Brandstofsysteem ontluchten

      Het brandstofsysteem moet worden ontlucht als de tank leeggereden of de brandstoffilter werd vervangen.

      1. Brandstoftank vullen.

      2. Contactsleutel op positie I zetten.

        Na 2-5 minuten loopt de pomp hoorbaar stiller.

      Zijbezem vervangen


        1. Zijdelingse schroeven
        2. Veegspoor
        3. Zijbezem
        4. Moeren (4x)
        5. Achterste schroeven
      1. Zijbezem optillen.

      2. Moeren losdraaien.

      3. Zijbezem verwijderen.

      4. Nieuwe zijbezem aanbrengen en vastschroeven.

      Veegspoor instellen

      Veegspoor boven de achterste en zijdelingse schroeven zoals op de afbeelding instellen.

      Watercirculatiesysteem (optie) spoelen

      1. Slangkoppeling watercirculatiesysteem loskoppelen.

      2. Watertoevoerslang met het watercirculatiesysteem verbinden en uitspoelen.

      3. Schakelaar besproeiing op watercirculatiesysteem zetten

        Het einde van de zuigbuis wordt beter gespoeld.

      Het waterreservoir legen

      1. Open het ventiel op de afvoerslang (links onder het vuilreservoir).

      2. Schoon water laten weglopen.

      Reiniging

      VOORZICHTIG

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Altijd de geheven kiepinrichting borgen.

      1. Voertuig op een vlakke ondergrond neerzetten.

      2. Contact uitschakelen en contactsleutel uit het slot trekken.

      3. Parkeerrem bedienen.

      4. Hoofdschakelaar uitschakelen.

      Voertuig reinigen

      Voertuig dagelijks na afloop van het werk reinigen.

      VOORZICHTIG

      Beschadigingsgevaar door verkeerde reiniging

      Reinig knikscharnier, banden, koelribben, hydrauliekslangen en -ventielen, afdichtingen en elektrische en elektronische componenten niet met een hogedrukreiniger.

      Neem de betreffende veiligheidsvoorschriften bij het reinigen van het voertuig met een hogedrukreiniger in acht.

      Gebruik geen agressieve reinigingsmiddelen.

      Ter bescherming van het luchtfilter het voertuig alleen met uitgeschakelde motor nat reinigen.

      1. Ter preventie van brandgevaar het voertuig op lekkage van olie en brandstof controleren. Lekkages door de klantenservice laten verhelpen.

      2. Ter preventie van brandgevaar de motor, geluiddemper, accu en brandstoftank van plantenresten en olie ontdoen.

      3. Motor indien nodig met borstel, perslucht of lichte waterdruk reinigen.

      4. Spatlappen van de wielen reinigen.

      Radiateureenheid reinigen

      1. Radiateurbeschermrooster verwijderen, zie hoofdstuk Radiateurbeschermrooster verwijderen/aanbrengen.

      2. Motorkoeler, koeler airconditioning en brandstofkoeler met de hand van grof vuil ontdoen.

      3. Motorkoeler, koeler airconditioning en brandstofkoeler met een zachte borstel, perslucht (max. 5 bar) of geringe waterdruk reinigen.

      Vuilreservoir en deksel reinigen

      Vuilreservoir is geleegd.


        1. Vuilreservoir
        2. Vuilwaterzeef
        3. Diffusorrooster
      1. Vuilreservoir optillen.

      2. Borgpennen van het diffusorrooster verwijderen.

      3. Vuilreservoir en deksel met waterstraal reinigen.

      4. Bereik onder de vuilwaterzeef met waterstraal reinigen.

      Blazer reinigen

      Vuilreservoir moet zijn opgetild.


        1. Zijafdekking
        2. Blazerruimte
      1. Vuilreservoir borgen.

      2. Zijafdekking naar buiten zwenken.

      3. Blazerrooster van vuil ontdoen en met een vochtige doek reinigen.

      Onderdruksysteem reinigen

      Vuilcontainer geleegd.

      Motor loopt.

      LET OP

      Materiële schade door vervuild onderdruksysteem

      Een vervuild onderdruksysteem kan onregelmatig draaien van de ventilator en trillingen in het voertuig veroorzaken.

      Het onderdruksysteem dagelijks op vervuiling controleren en evt. reinigen.

      1. PTO inschakelen.

      2. Motortoerental op 2200 1/min instellen.

      3. De ventilator inschakelen.

      4. Met een waterslang schoon water in het gebied van de zuigmond spuiten.

        Het water verzamelt zich in de vuilcontainer. De reiniging is voltooid wanneer er schoon water uit de diffusor komt.

      5. Vuilcontainer leegmaken.

      6. De ventilator laten lopen om de vuilcontainer te drogen.

        Als de trillingen ondanks grondige reiniging niet verdwijnen (door onregelmatig lopen van de zuigventilator) contact opnemen met de servicedienst.

      Waterfilter reinigen

      1. Vuilreservoir met aanbouwframe optillen, zie hoofdstuk.Omschakeling vuilreservoir / aanbouwframe

      2. Filteromhulsel afschroeven.

      3. Waterfilter reinigen.

      4. Filter plaatsen.

      5. Correcte plaatsing controleren.

      6. Filteromhulsel vastschroeven.

      Sproeiers reinigen

      Instructie

      Sproeiers bevinden zich aan de zijbezems en aan de zuigmond.

      1. Sproeiers demonteren.

      2. Sproeiers met borstel/perslucht reinigen.

      3. Sproeiers monteren.

      Ventiel recyclingwater reinigen


        1. Bajonetsluiting
        2. Ventiel recyclingwater
        3. Vuilreservoir
      1. Vuilreservoir leegmaken.

      2. Vuilreservoir optillen.

      3. Bajonetsluiting openen.

      4. Ventiel verwijderen.

      5. Ventiel onder stromend water reinigen.

      6. Ventiel plaatsen.

      7. Bajonetsluiting sluiten.

      Zekeringen

        De zekeringen bevinden zich achter de bestuurdersstoel achter een afdekking.


        1. Afdekking
        2. Zekeringen
      1. Afdekking openen.

      2. Defecte zekeringen vervangen.


      Instructie

      Alleen zekeringen met dezelfde ampèrewaarde gebruiken.

      Zekering
      Functie
      A
      F1
      Brandstofklep
      Regeleenheid CR*
      30
      F2
      BODAS-regeleenheid, weergave
      5
      F3
      Breedtelicht
      Interieurverlichting
      10
      F4
      Spuitpomp
      7,5
      F5
      Noodknipperlichten
      15
      F6
      Mistachterlicht
      5
      F7
      Breedtelichten, links
      5
      F8
      Breedtelichten, rechts
      5
      F9
      Ruitenwisser
      Differentieelgrendel
      10
      F10
      Radio
      Hogedrukreiniger
      7,5
      F11
      Richtingaanwijzer
      10
      F12
      Zwaailicht
      10
      F13
      Rijpomp, weergave
      7,5
      F14
      Motor
      5
      F15
      Ventiel uitlaatgasrecirculatie CR*
      5
      F16
      Luchtstroomsensor CR*
      5
      F17
      Koplampen
      15
      F18
      Schijnwerpers
      15
      F19
      Cabineventilatie
      15
      F20
      Stoelverwarming
      Spiegelverwarming
      15
      F21
      Cabine toebehoren
      Stekkerverbinding voor, aanbouwapparaat
      15
      F22
      Stoelcompressor
      Stekkerverbinding achter, strooier
      30
      F23
      Startschakelaar (contactslot)
      5
      F24
      Voorruitverwarming
      30
      F25
      Voorontsteking
      40
      F26
      BODAS-regeleenheid
      30
      F31
      Hoofdzekering aan de motor
      70
      * CR = common-railmotor (MC 130 Advanced plus)

      Opslag

      WAARSCHUWING

      Gevaar voor letsel en beschadiging

      Neem het gewicht van het apparaat in acht.

      1. Het voertuig op een beschermde, vlakke en droge plaats parkeren, de hoofdschakelaar ingeschakeld laten.

      2. Motorolie verversen en motoroliefilter vervangen.

      3. Bij vorstgevaar controleren of er voldoende antivries in het koelmiddel zit.

      4. Watertank en leidingsysteem legen.

      5. Bij recyclingsysteem (optie) water uit de vuilcontainer aftappen.

      6. Hoofdschakelaar uitschakelen.

      7. Voertuig van binnen en van buiten reinigen.

      8. Voertuig opbokken wanneer het langer dan een maand stilstaat.

      9. Accu loskoppelen.

      Hulp bij storingen

      Kleinere storingen kunt u met behulp van het volgende overzicht zelf verhelpen.

      Neem bij twijfel contact op met de geautoriseerde klantenservice.

      GEVAAR

      Gevaar voor elektrische schokken

      Schakel voor alle onderhoudswerkzaamheden het voertuig uit en trek de sleutel eruit.

      Reparatiewerkzaamheden en werkzaamheden aan elektrische componenten mogen alleen door de geautoriseerde klantenservice worden uitgevoerd.

      Instructie

      Bij alle niet vermelde storingen met de klantenservice (service) contact opnemen!

      • Voertuig kan niet worden gestart 

      • Motor loopt onregelmatig 

      • Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam 

      • Motor schakelt niet uit (hoofdschakelaar op 0) 

      • Stof bij het vegen/onvoldoende zuigcapaciteit 

      • Veegcapaciteit niet bevredigend 

      • Inschakeling zijbezems functioneert niet 

      • Zijbezems draaien niet 

      • Legen vuilreservoir functioneert niet 

      Storingen op het voertuig

      • Voertuig kan niet worden gestart 

      • Motor loopt onregelmatig 

      • Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam 

      • Motor schakelt niet uit (hoofdschakelaar op 0) 

      • Stof bij het vegen/onvoldoende zuigcapaciteit 

      • Veegcapaciteit niet bevredigend 

      • Inschakeling zijbezems functioneert niet 

      • Zijbezems draaien niet 

      • Legen vuilreservoir functioneert niet 

      Voertuig kan niet worden gestart

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Accu controleren/laden.

      • Hoofdschakelaar inschakelen.

      • Op de bestuurdersplaats plaats nemen (stoelcontactschakelaar wordt geactiveerd).

      • Rijrichtingshendel in stand NEUTRAAL - middelste stand.

      • Brandstof tanken, brandstofsysteem ontluchten.

      • Brandstoffilter controleren, reinigen en/of vervangen.

      • Brandstofaansluitingen en leidingen controleren.

      • Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.

      Motor loopt onregelmatig

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Luchtfilter reinigen/vervangen.

      • Brandstoffilter controleren, reinigen en/of vervangen.

      • Brandstof tanken, brandstofsysteem ontluchten.

      • Brandstofaansluitingen en leidingen controleren.

      • Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.

      Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Parkeerrem loszetten.

      • Stand van de vrijloophendel controleren.

      • Oliepeil van de rijhydraulica door de klantenservice laten controleren.

      • Bij vriestemperaturen en koude hydraulische olie: Laat het apparaat minstens 3 minuten warm draaien.

      Motor schakelt niet uit (hoofdschakelaar op 0)

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Brandstofkraan aan de brandstoffilter sluiten.

      • Brandstoftransportpomp loskoppelen.

      • Als dit meermaals voorvalt, met de klantenservice contact opnemen.

      Stof bij het vegen/onvoldoende zuigcapaciteit

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Vuilreservoir leegmaken.

      • Zuigventilator inschakelen.

      • Slang op zuigventilator controleren.

      • Afdichtingen controleren/vervangen:

        1. Afdichtmanchet zuigventilator.

        2. Afdichting filterkast.

        3. Afdichtingen vuilreservoir.

      • Stoffilter controleren/reinigen/vervangen.

        1. Correcte plaatsing van de stoffilter controleren.

        2. Stoffilter bij lichte verontreinigingen reinigen.

        3. Stoffilter bij beschadiging of sterke verontreiniging vervangen.

      • Afdichtlijsten op slijtage controleren/instellen/vervangen.

      Veegcapaciteit niet bevredigend

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Veegwals en zijbezems op slijtage controleren, indien nodig vervangen.

      • Afdichtlijsten op slijtage controleren, indien nodig instellen/vervangen.

      • Werking van de grofvuilklep controleren.

      • Veegwalshelften op correcte plaatsing controleren.

      • Vulniveau van de hydraulische olietank controleren.

      • Hydraulisch systeem op dichtheid controleren.

      Inschakeling zijbezems functioneert niet

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Contact opnemen met de klantenservice.

      Zijbezems draaien niet

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Vulniveau van de hydraulische olietank controleren.

      • Hydraulisch systeem op dichtheid controleren.

      • Zijbezems op ingewikkelde banden controleren.

      Legen vuilreservoir functioneert niet

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Contact opnemen met de klantenservice.

      Voertuig kan niet worden gestart

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Accu controleren/laden.

      • Hoofdschakelaar inschakelen.

      • Op de bestuurdersplaats plaats nemen (stoelcontactschakelaar wordt geactiveerd).

      • Rijrichtingshendel in stand NEUTRAAL - middelste stand.

      • Brandstof tanken, brandstofsysteem ontluchten.

      • Brandstoffilter controleren, reinigen en/of vervangen.

      • Brandstofaansluitingen en leidingen controleren.

      • Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.

      Motor loopt onregelmatig

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Luchtfilter reinigen/vervangen.

      • Brandstoffilter controleren, reinigen en/of vervangen.

      • Brandstof tanken, brandstofsysteem ontluchten.

      • Brandstofaansluitingen en leidingen controleren.

      • Geautoriseerde klantenservice op de hoogte brengen.

      Motor draait, maar apparaat rijdt niet of slechts langzaam

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Parkeerrem loszetten.

      • Stand van de vrijloophendel controleren.

      • Oliepeil van de rijhydraulica door de klantenservice laten controleren.

      • Bij vriestemperaturen en koude hydraulische olie: Laat het apparaat minstens 3 minuten warm draaien.

      Motor schakelt niet uit (hoofdschakelaar op 0)

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Brandstofkraan aan de brandstoffilter sluiten.

      • Brandstoftransportpomp loskoppelen.

      • Als dit meermaals voorvalt, met de klantenservice contact opnemen.

      Stof bij het vegen/onvoldoende zuigcapaciteit

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Vuilreservoir leegmaken.

      • Zuigventilator inschakelen.

      • Slang op zuigventilator controleren.

      • Afdichtingen controleren/vervangen:

        1. Afdichtmanchet zuigventilator.

        2. Afdichting filterkast.

        3. Afdichtingen vuilreservoir.

      • Stoffilter controleren/reinigen/vervangen.

        1. Correcte plaatsing van de stoffilter controleren.

        2. Stoffilter bij lichte verontreinigingen reinigen.

        3. Stoffilter bij beschadiging of sterke verontreiniging vervangen.

      • Afdichtlijsten op slijtage controleren/instellen/vervangen.

      Veegcapaciteit niet bevredigend

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Veegwals en zijbezems op slijtage controleren, indien nodig vervangen.

      • Afdichtlijsten op slijtage controleren, indien nodig instellen/vervangen.

      • Werking van de grofvuilklep controleren.

      • Veegwalshelften op correcte plaatsing controleren.

      • Vulniveau van de hydraulische olietank controleren.

      • Hydraulisch systeem op dichtheid controleren.

      Inschakeling zijbezems functioneert niet

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Contact opnemen met de klantenservice.

      Zijbezems draaien niet

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Vulniveau van de hydraulische olietank controleren.

      • Hydraulisch systeem op dichtheid controleren.

      • Zijbezems op ingewikkelde banden controleren.

      Legen vuilreservoir functioneert niet

      Oorzaak:

      Oplossing:

      • Contact opnemen met de klantenservice.

      Verhelpen van storingen bij symboolweergaven

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      • (→) 

      Oorzaak:

      Koelmiddeltemperatuur te hoog.

      Oplossing:

      • Motor afzetten.

      • Koeler reinigen (zie hoofdstuk "Koeler reinigen").

      • Stand van de koelvloeistof in de motor controleren, indien nodig bijvullen.

      • Als het waarschuwingslampje niet binnen 5 minuten uitgaat:

        1. Motor afzetten

        2. Klantenservice raadplegen

      Oorzaak:

      Temperatuur hydraulische olie te hoog.

      Oplossing:

      • Motor met standgas gebruiken tot het waarschuwingslampje uitgaat.

      Oorzaak:

      Temperatuur hydraulische olie te laag.

      Oplossing:

      • Motor voorzichtig warmdraaien tot het waarschuwingslampje uitgaat.

      Oorzaak:

      Motoroliedruk te hoog.

      Oplossing:

      • Met klantenservice contact opnemen.

      Oorzaak:

      Parkeerrem actief.

      Oplossing:

      • Parkeerrem loszetten.

      Oorzaak:

      Brandstofpeil laag.

      Oplossing:

      • Brandstof bijvullen.

      Oplossing:

      • Brandstofsysteem ontluchten, als de tank leeg is.

      Oorzaak:

      Batterij wordt niet geladen.

      Oplossing:

      • Met klantenservice contact opnemen.

      Oorzaak:

      Regeneratie vereist.

      Oplossing:

      • Regeneratie uitvoeren (zie hoofdstuk "Regeneratie").

      Oorzaak:

      Service vereist.

      Oplossing:

      • Service door klantenservice laten uitvoeren.

        1. De serviceweergave moet door de klantenservice worden teruggezet.

      Foutmeldingen gecodeerd

      De volgende gecodeerde foutmeldingen kunnen tijdens bedrijf van de level V motoren V2403-CR-TE4B-KRC-1 (MC 130 plus, MC 130 classic) optreden.

      Als bij een lopende motor een fout verschijnt, knippert de weergavelamp en wordt eventueel nog een foutcode op het display gegenereerd.

      NCD Error
      Weergavelampje knippert
      U0076
      1Hz (elke seconde) + 5 seconden continu aan + 1 Hz (elke seconden) + 5 seconden continu aan ...
      P0102
      1Hz + 5 seconden continu aan + 1 Hz + 5 seconden continu aan ...
      PCD Error
      Weergavelampje knippert
      P3014
      1 Hz (elke 1 seconden)
      P1A28
      1 Hz (elke 1 seconden)
      P3015
      1 Hz (elke 1 seconden)
      P2455
      1 Hz (elke 1 seconden)

      Hydraulisch ventiel noodbediening


        1. Handpomp
        2. Kogelkraan - normale werking

        (A) - (E) Schroeven SW 8

        (F) Kartelschroef

      1. Afdekking verwijderen, hiervoor schroeven (3x) van de afdekking ontgrendelen door linksom te draaien.

      Instructie

      Voor het bedienen van de handpomp is een handbuis nodig; deze bevindt zich aan de zijkant achter de bestuurdersstoel.

      Er is een ringsleutel SW 8 voor de schroeven meegeleverd.

      Vuilreservoir/aanbouwframe optillen

      1. Schroeven (B, E, F) eruit schroeven.

      2. Handpomp (1) bedienen.

        Vuilreservoir/aanbouwframe wordt opgetild.

      3. Schroef (F) langzaam erin draaien.

        Vuilreservoir/aanbouwframe wordt neergelaten.

      4. Schroeven erin draaien.

        Basispositie wordt hersteld.

      Frontkrachttiller/zuigmond optillen

      1. Schroeven (A, D, F) erin schroeven.

      2. Handpomp (1) bedienen.

        Frontkrachttiller/zuigmond wordt opgetild.

      3. Schroef (F) langzaam erin draaien.

        Frontkrachttiller/zuigmond wordt neergelaten.

      4. Schroeven erin draaien.

        Basispositie wordt hersteld.

      Veeraccumulator van de parkeerrem lossen

      1. Kogelkraan (2) in horizontale positie brengen.

      2. Schroef (C) eruit draaien.

      3. Handpomp (1) bedienen.

        Veeraccumulator komt los te zitten.

      4. Kogelkraan in verticale positie brengen.

      5. Schroef (C) erin draaien.

        Veeraccumulator wordt geactiveerd (basispositie).

      Toebehoren en reserveonderdelen

      Gebruik alleen origineel toebehoren en originele reserveonderdelen. Deze garanderen een veilige en storingsvrije werking van het apparaat.

      Informatie over toebehoren en reserveonderdelen vindt u onder www.kaercher.com.

      Reserveonderdelenlijst

      Bestelnr.
      Aanduiding
      Aantal stuks
      Afbeelding
      6.422-522.0
      Werkverlichting-led
      2
      9.654-350.0
      Veger
      1
      9.654-351.0
      Wisserblad
      1
      9.989-357.0
      Hoorn
      1
      9.656-126.0
      Luchtfilter op de hydraulische olietank
      1
      2.852-393.0
      Luchtfilter fijn stof
      1
      6.996-448.0
      Gloeilamp
      2
      7.651-027.0
      Lamp
      2
      7.651-028.0
      Lamp
      2

      Technische gegevens

      • MC 130 Plus Veeg-/zuigmachine 1.442-236.2 

      • MC 130 plus 1.442-233.2 

      MC 130 Plus Veeg-/zuigmachine 1.442-236.2

      Gegevens capaciteit van apparaat
      Rijsnelheid (max.)
      40 (30) km/h
      Werksnelheid (max.)
      20 km/h
      Klimvermogen (max.)
      25 %
      Aangedreven wielen
      4 m2/h
      Theoretische oppervlaktecapaciteit
      24000
      Werkbreedte
      1200 - 2400 mm
      Draaicirkel
      1173 mm
      Werkbreedte min.
      1200 mm
      Werkbreedte standaard
      1540 mm
      Accu
      Accutype
      onderhoudsvrij -
      Accucapaciteit
      80 Ah
      Accuspanning
      12 V
      Afmetingen en gewichten
      Lengte
      3955 mm
      Breedte
      1540 mm
      Hoogte
      2000 mm
      Leeggewicht (transportgewicht)
      2275 kg
      Toegestaan totaal gewicht
      3500 kg
      Toegestane maximale aslast voor
      2000 kg
      Toegestane maximale aslast achter
      2000 kg
      Toegestane aanhanglast (optie) geremd
      3000 kg
      Toegestane aanhanglast (optie) ongeremd
      750 kg
      Steunlast aanhangerkoppeling (optie)
      250 kg
      Vuilreservoir
      Volume vuilreservoir (bruto)
      1300 (1,3) l (m3)
      Ontlaadhoogte (max.)
      1550 mm
      Volume watertank
      195 l
      Zijbezem
      Zijbezemdiameter
      900 1/min
      Zijbezemtoerental (traploos)
      0 - 110 1/min
      Verbrandingsmotor
      Motortype
      Kubota V2403-CR-T-EW03
      Type
      4-cilinder viertaktdieselmotor met dieselpartikelfilter (DPF)
      Cilinderinhoud
      2434 cm3
      Koeltype
      Water
      Motorrendement bij 2700 1/min
      48,0 kW
      Type motorolie
      Shell Rimula R6 LM 10W-40
      Hoeveelheid motorolie
      max. 9,5 l
      Inhoud brandstoftank
      50 l
      Brandstoftype
      Diesel l
      Koelvloeistof (SAE J814C)
      Havoline XLC Antifreeze
      Hydraulische olie conform DIN 51524, deel 3
      Renol B HV 46
      Hoeveelheid hydraulische olie
      43 l
      Berekende waarden conform EN 60335-2-72
      Geluidsdrukniveau LpA
      74 dB(A)
      Onzekerheid KpA
      3 dB(A)
      Geluidsvermogensniveau LWA
      104 dB(A)
      Onzekerheid KWA
      3 dB(A)
      Hand-arm-vibratiewaarde
      0,4 m/s2
      Onzekerheid K
      0,2 dB(A)
      Vibratiewaarde stoel
      0,5 m/s2
      Onzekerheid K
      0,1 dB(A)
      Smeervetten
      Voor handmatig te smeren smeerpunten
      Multipurpose vet

      MC 130 plus 1.442-233.2

      Gegevens capaciteit van apparaat
      Rijsnelheid (max.)
      40 (30) km/h
      Werksnelheid (max.)
      20 km/h
      Klimvermogen (max.)
      25 %
      Aangedreven wielen
      4 m2/h
      Theoretische oppervlaktecapaciteit
      24000
      Werkbreedte
      1200 - 2400 mm
      Draaicirkel
      1173 mm
      Werkbreedte min.
      1200 mm
      Werkbreedte standaard
      1540 mm
      Accu
      Accutype
      onderhoudsvrij -
      Accucapaciteit
      80 Ah
      Accuspanning
      12 V
      Afmetingen en gewichten
      Lengte
      3955 mm
      Breedte
      1540 mm
      Hoogte
      2000 mm
      Leeggewicht (transportgewicht)
      2275 kg
      Toegestaan totaal gewicht
      3500 kg
      Toegestane maximale aslast voor
      2000 kg
      Toegestane maximale aslast achter
      2000 kg
      Toegestane aanhanglast (optie) geremd
      3000 kg
      Toegestane aanhanglast (optie) ongeremd
      750 kg
      Steunlast aanhangerkoppeling (optie)
      250 kg
      Vuilreservoir
      Volume vuilreservoir
      - l (kg)
      Ontlaadhoogte (max.)
      - mm
      Volume watertank
      - l
      Zijbezem
      Zijbezemdiameter
      - 1/min
      Zijbezemtoerental (traploos)
      - 1/min
      Verbrandingsmotor
      Motortype
      Kubota V2403-CR-T-EW03
      Type
      4-cilinder viertaktdieselmotor met dieselpartikelfilter (DPF)
      Cilinderinhoud
      2434 cm3
      Koeltype
      Water
      Motorrendement bij 2700 1/min
      48,0 kW
      Type motorolie
      Shell Rimula R6 LM 10W-40
      Hoeveelheid motorolie
      max. 9,5 l
      Inhoud brandstoftank
      50 l
      Brandstoftype
      Diesel (geen biodiesel gebruiken) l
      Koelvloeistof (SAE J814C)
      Havoline XLC Antifreeze
      Hydraulische olie conform DIN 51524, deel 3
      Renol B HV 46
      Hoeveelheid hydraulische olie
      43 l
      Berekende waarden conform EN 60335-2-72
      Geluidsdrukniveau LpA
      74 dB(A)
      Onzekerheid KpA
      3 dB(A)
      Geluidsvermogensniveau LWA
      104 dB(A)
      Onzekerheid KWA
      3 dB(A)
      Hand-arm-vibratiewaarde
      0,4 m/s2
      Onzekerheid K
      0,2 dB(A)
      Vibratiewaarde stoel
      0,5 m/s2
      Onzekerheid K
      0,1 dB(A)
      Smeervetten
      Voor handmatig te smeren smeerpunten
      Multipurpose vet

      Bandenuitrusting

      In onderstaande tabel zijn de bandenspanningen bij verschillende asbelasting en verschillende snelheden vermeld.

      Maxxis Vansmart A/S AL2 205/65C 8PR 107/105 TL
      Banden voor alle weertypes
      Aslast (kg)
      1000
      1200
      1400
      1600
      1800
      1950
      Luchtdruk (bar)
      3,0
      4,75
      Toyo 195/75 R14C 106/104 R
      Winterbanden (M+S)
      Aslast (kg)
      1000
      1200
      1400
      1600
      1800
      2000
      Luchtdruk (bar)
      5,0
       
      BKT LG306 26x12-12 8 PLY
      Gazonbanden
      Aslast (kg)
      1000
      1200
      1400
      1600
      1800
      2000
      Luchtdruk (bar) bij 30 km/h
      1,0
      1,0
      1,3
      1,6
      2,0
      2,4
      Luchtdruk (bar) bij 40 km/h
      1,0
      1,1
      1,5
      1,8
      2,2
      2,6
      Deestone D408 26x12-12.00 - 12 10 PLY
      Tractiebanden
      Aslast (kg)
      1000
      1200
      1400
      1600
      1800
      2000
      Luchtdruk (bar) bij 30 km/h
      1,3
      1,5
      1,8
      2,0
      2,5
      2,9
      Luchtdruk (bar) bij 40 km/h
      1,3
      1,5
      1,8
      2,0
      2,5
      2,9

      Veiligheidsafdekking aan verschillende banden aanpassen

      De veiligheidsafdekkingen kunnen aan de verschillende bandbreedtes worden aangepast.


        1. Banden, smal
        2. Veiligheidsafdekking ingeschoven
        3. Veiligheidsafdekking uitgetrokken
        4. Branden, breed
      1. Schroeven, telkens vooraan drie stuks, losdraaien.

      2. Veiligheidsafdekking aan de bandbreedte aanpassen.

      3. Schroeven, telkens achteraan drie stuks, uitdraaien.

      4. Veiligheidsafdekking verplaatsen.

      5. Alle schroeven opnieuw aantrekken.

      EU-conformiteitsverklaring

      Hiermee verklaren wij dat de hierna vermelde machine op basis van het ontwerp en type en in de door ons op de markt gebrachte uitvoering voldoet aan de relevante veiligheids- en gezondheidsvereisten van de EU-richtlijnen. Bij een niet door ons goedgekeurde wijziging van de machine verliest deze verklaring zijn geldigheid.

      Product: Veegmachine

      Type: PF-D

      Relevante EU-richtlijnen

      2006/42/EG (+2009/127/EG)

      2014/30/EU

      2000/14/EG

      Toegepaste geharmoniseerde normen

      EN 13019

      EN ISO 14982:2009

      Toegepaste conformiteitswaarderingsprocedure

      2000/14/EG: Bijlage V

      Geluidsvermogensniveau dB(A)PF-D (MC130)

      Gemeten: 101

      Gegarandeerd: 104

      De ondergetekenden handelen in opdracht en met volmacht van de directie.


      Gevolmachtigde voor de documentatie:

      S. Reiser

      Alfred Kärcher SE & Co. KG

      Alfred-Kärcher-Str. 28 - 40

      71364 Winnenden (Germany)

      Tel.: +49 7195 14-0

      Fax: +49 7195 14-2212

      Winnenden, 2018/07/18